Meteen naar de inhoud

‘Pas nu heb ik een tamelijk geruststellend leven.’ Openhartig gesprek met Hans Dorrestijn

Cabaretier Hans Dorrestijn staat bekend als een sombermans en beroepsmopperaar. Maar de laatste jaren heeft Neerlands zwartgalligste grappenmaker steeds minder te klagen: hij oogstte grote successen met zijn natuurboeken en zijn cabaretprogramma’s, en won diverse onderscheidingen. Deze week wordt hij 80, maar van ophouden wil hij niet weten – zijn nieuwe boek Wensvogels is net verschenen.

In negen vrijmoedige vragen vertelt Hans Dorrestijn over zijn dierenliefde, akelige jeugd en zijn gebutste gevoel van eigenwaarde. ‘Ik zou wel een koalabeertje willen zijn. Ze zijn lief – dat ben ik ook – en mooi en iedereen is dol op ze, maar ze kunnen ook flink van zich afbijten. Ze komen voor zichzelf op. Ik word soms vernederd waar ik bij sta en denk pas twee dagen later: waarom heb ik daar niks van gezegd?’

Wat is het grootste gemis in uw leven?

‘Een leuke jeugd. Ik ben vanaf mijn achtste opgegroeid met een stiefvader; mijn echte vader zat in het verzet en stierf in 1942 in concentratiekamp Amersfoort. Mijn stiefvader was verschrikkelijk. Een idioot. Hij sloeg, maar wij waren vooral bang voor zijn geschreeuw en getier. Er was altijd wel iets waar hij kwaad om werd. Aan de klap van het voorwiel van zijn fiets tegen het tuinhekje kon ik horen wat ons te wachten stond. Om te illustreren hoe idioot hij was: als mijn broer of ik op het toilet zat, en hij moest ook, dan rukte hij de deur van de haak, sleurde ons de wc uit en ging vervolgens zelf. Op het podium heb ik weleens gezegd: ik ben de enige Nederlandse cabaretier die letterlijk van de pot gerukt is.

Het is een cliché, maar humor was mijn manier om ermee om te gaan. Ik begon dingen al snel op zo’n manier te vertellen dat mijn vrienden erom in een deuk lagen. Dat gaf de ellende nog enige betekenis. Hoewel ik de eerste ben die gaat zitten treuren terwijl het nergens voor nodig is, ervaar ik de belevenissen van vroeger nu niet meer zo hard en scherp. Ik ben zelfs nog op het sterfbed van mijn stiefvader geweest. Ook nare ervaringen vormen een bouwsteen van het huis dat je optrekt.’

Waar bent u het meest onzeker over?

‘Over mijn verschijning – ik heb me mijn hele leven buitengewoon lelijk gevoeld. Ik stond een keer naar een atletiekwedstrijd te kijken op de kweekschool waarop ik zat om onderwijzer te worden. Ik zal zeventien geweest zijn. Naast me stond een jongen uit een hogere klas, een aardige kerel met mooi krullend haar. Hij keek me aan en zei: “Godsamme, wat ben jij lelijk!” Hij zei het niet minachtend, er sprak medelijden uit. Ik was daarom niet boos – hij sprak de waarheid. Ik dacht dat mijn uiterlijk de meiden afstootte, want op dat vlak ging het waardeloos. Het hoofdthema in mijn werk was vroeger dan ook: ik kan geen meisje krijgen.

Mijn stiefvader heeft ten grondslag gelegen aan veel angst en onzekerheid. De onzekerheid over mijn uiterlijk was een van de uitingsvormen. Maar of ik zekerder van mezelf was geweest zonder die stiefvader, is de vraag, want mijn moeder was een bange en wezelachtige persoon. Er zat geen enkele kracht in die vrouw. Het is verschil tussen haar en mij is dat ik me altijd over mijn angsten heen heb gezet. Ik heb me niet verborgen achter een ander.

Ik kon me nooit voorstellen dat het bestaan leuk kon zijn. Pas nu heb ik een tamelijk geruststellend leven. Dat komt mede door de waardering voor mijn werk. Overal waar ik kom, zijn er jonge vrouwen die glimlachen, me bij de arm pakken en zeggen dat ze me geweldig vinden. Achteraf denk ik: misschien vonden ze me vroeger ook wel niet zo lelijk, want die meiden op de kweekschool waren vaak heel aardig tegen me. Ik kon leuk uit de hoek komen, hele klassen moesten om me lachen, dus ik was niet impopulair. Maar met zo’n zenuwlijer als ik krijg je het niet voor elkaar om te laten merken dat je hem leuk vindt. Dat is moeilijk aan het verstand te brengen bij iemand die voor honderd procent twijfelt aan zijn existentie.’

Wat is het ergste wat u een ander heeft aangedaan?

‘Toen ik docent was, had ik een keer een zwart jongetje in de klas. Een snoesje, ik was echt dol op dat ventje. In de klas draaide ik een nummer van cabaretgroep Don Quishocking, waar de regel in voorkwam: “Ze zeggen dat negers zo’n grote hebben. Nou, dat wil ik nog weleens zien!” Ik had het idee dat dat allemaal wel kon en ik zong die regels ook in de klas. Het waren allemaal zulke lieve kinderen, ik kon niet eens bedénken dat zij hem daarmee zouden treiteren. Dertig jaar later, in theatercafé De Smoeshaan in Amsterdam, komt er zwarte man heel boos naar me toe, heel boos. Hij vertelde dat hij daar heel lang mee gepest was. Hij moet er heel veel last van gehad hebben, anders kom je niet jaren later nog zo boos naar je oud-leraar toe. Pas toen realiseerde ik me: wat heb ik veroorzaakt? Dat arme jongetje!  Ik hield van dat ventje! Ik heb me in alle bochten gewrongen om hem te laten merken hoe verschrikkelijk ik dat vond. Zo zie je hoe in een onachtzaam moment een mensenleven kunt tekenen.’

Welk dier zou u willen zijn?

‘Een koalabeertje. Ze zijn lief – dat ben ik ook – en mooi en iedereen is dol op ze, maar ze kunnen ook flink van zich afbijten. Ze komen voor zichzelf op. Ik word soms vernederd waar ik bij sta en denk pas twee dagen later: waarom heb ik daar niks van gezegd?

Toen ik de Gouden Harp in ontvangst mocht nemen, zou ik het lied ‘Het buigen’ ten gehore brengen met het Metropole Orkest, op een podium voor zevenhonderd collega’s. Ik had met de dirigent afgesproken dat hij me duidelijk zou aangeven wanneer ik moest invallen. Bij de repetities ging het zo goed, dat ik er tranen van in mijn ogen kreeg.

Op de avond zelf kwam de dirigent op; hij kreeg een daverend applaus, keek naar mij en het orkest, en liet me barsten. Na het eerste refrein wist ik totaal niet meer wanneer ik moest invallen. Later lukte het om alsnog aan te haken, maar toen had ik al minutenlang voor aap gestaan. Ik heb er járen over gedaan om die traumatische ervaring te verwerken. Ik was zo gebroken dat ik niets meer kon zeggen.

Een koalabeertje dus, want die laat zich niet op zijn kop zitten.’

Wat durfde u uw moeder niet te zeggen?

‘Ik heb bijna niets met mijn moeder durven bespreken. Als je iets aanroerde, werd ze buitengewoon vinnig. Voor mij was ze namelijk niet bang. Toen ik net gescheiden was, had ik eens in de zoveel tijd de kinderen. In een weekend dat ze zouden komen, mocht ik optreden op de Nacht van de Poëzie. Ik had al een tijd geen werk gehad, dus het was belangrijk om daarnaartoe te gaan. Ik belde de babysitcentrale voor een oppas.

Voor het eerst in jaren had ik weer succes, en ik kwam helemaal blij thuis. Zat mijn ex daar. Ze zei: “Die enkele keer dat jij de kinderen hebt, neem je een oppas, dus ik neem ze nu mee naar huis.” Voor straf kreeg ik de kinderen niet meer te zien. Na een paar maanden vroeg ik mijn moeder of ze een goed woordje kon doen bij mijn ex. Ze zei: “Nee, want dan krijg ik de kinderen misschien zelf ook niet meer te zien.” Toen wist ik: van deze vrouw heb ik nooit iets te verwachten. Jammer dat ik haar dat nooit recht in haar gezicht heb gezegd. Ik had de verbinding moeten verbreken, maar heb het me als een lam laten welgevallen. Nou, het wordt een vrolijk artikel, zie ik al wel. Ik ben aardig op dreef.

Als ik iets probeerde te bespreken werd mijn moeder meteen zó stekelig en naar, dat ik het maar liet zitten. Ik durfde niet omdat ze zo’n zwak figuurtje was. Want weet je wat het ergste is, en het stomste ook: ik heb altijd een goede zoon willen zijn. Ik was bang dat ik haar schade zou toebrengen als ik harder zou zijn. Dat was niet mijn bedoeling.

Ik ben te voorzichtig geweest. Daardoor is zij de enige persoon voor wie ik een grote, diepe wrok koester. Een paar jaar geleden is ze overleden, ze is heel oud geworden. Naarmate ze langer begraven is, word ik bozer. Ik betreur het absoluut niet dat ze dood is. Ik ben vrij.’

Wat was de beste beslissing van uw leven?

‘Dat ik na de kweekschool Nederlands ben gaan studeren, want toen kwam ik allemaal mensen tegen die bij me pasten: mensen die van literatuur hielden en gedichten schreven. Ik ben naar de universiteit gehaald door meneer Lenstra, een invaller voor een zieke leraar. Hij liet een ets van Rembrandt zien: wie kan iets over dit schilderij zeggen? Omdat niemand iets zei, deed ik dat maar: het centrum van dit schilderij is overbelicht. Die nieuwe leraar zei: “Wilt u na de les even bij me komen?” Dus ik dacht: o, kut, heb ik het weer helemaal verknald. “Meneer Dorrestijn,” zei hij, “dat was een heel goed antwoord. Waarom komt u niet bij mij studeren? Ik geef ook les aan de universiteit.” Hij heeft me daarnaartoe gehaald, de schat. Vind je het niet geweldig? Ik heb hem daar nooit voor kunnen bedanken.

[Veegt de tranen uit zijn ogen.]

Dit soort verhalen kan ik niet vertellen zonder te janken. Ik sta natuurlijk bekend als een somberman, een mopperaar. Maar ik ontmoet ook veel mensen die hartstikke leuk en lief zijn. Als ik iemand hoor zeggen dat de mens slecht is, denk ik altijd: wat een onzin. Er zijn slechte mensen of slechte momenten in een mensenleven. Maar er zijn ook mensen zoals Lenstra, die je belangeloos helpen. Die zijn héél belangrijk.’

Wat is het domste wat u ooit heeft gedaan?

‘Toen ik nog lesgaf, werd een meisje van de school verliefd op mij. We kregen een verhouding – in die tijd, eind jaren zestig, mocht dat nog. Ik was een jaar of zesentwintig en zij was achttien of negentien. Als ik uit school kwam, om een uur of drie, vier, was ze vaak bij mij en lag ze nog op bed. Ze voerde geen flikker uit, dus ze zakte en moest nog een jaar langer op school blijven. Op een dag kwam de conrector langs. “Je moet eigenlijk trouwen, we krijgen klachten van ouders.” Niet van haar ouders overigens, die hadden er geen problemen mee. Ik wist eigenlijk dat ik het niet moest doen, maar durfde mijn werkgever niet te weigeren, dus ben ik met haar getrouwd. Het huwelijk heeft een jaar geduurd.’

Wat zou uw grootste criticus terecht over u kunnen zeggen?

‘Dat het maar een klein terrein is dat ik bestrijk: wat ik maak, gaat alleen maar over mezelf. Ik ben eigenlijk een dichter, die ook proza schrijft. Maar ik ben maar een klein schrijvertje. Grote schrijvers roepen een heel tijdsbeeld op, met schuld en boete en de hele troep. Ik heb alleen verstand van mezelf.

Laatst zat ik te denken: ik ben één bonk onzekerheid, waarom ben ik altijd doorgegaan? Er zijn vernietigende kritieken over me geschreven. Maar dan begon ik een paar weken later toch weer aan een nieuw boek of een theatershow. Heel diep vanbinnen moet er dus wel degelijk een kern van eigenwaarde zijn. Hij zit diep, maar hij is sterk.’

Als wie of wat zou u willen terugkomen in een volgend leven?

‘Ik hou ook erg van vogels, dus dan kies ik voor de staartmees. Dat is zo’n leuk vogeltje, met grappige kleuren en een heel klein snaveltje. En ze zijn mooi – dat is een voorwaarde. Als er staartmezen in je tuin verschijnen, komen er onmiddellijk ook andere meesjes mee, pimpels en koolmezen en zwarte meesjes, want het zijn buitengewoon sociale diertjes. Het wordt één gezellige pruttelboel, en dat ziet er zo vredelievend uit… als het paradijs. Als staartmees kún je niet ongelukkig zijn.’

Goed om te weten Goed om te weten

Wensvogels is verschenen bij Nijgh & Van Ditmar.

Cultuurpers werkt anders. Jij bepaalt wat dit verhaal waard is!

Wat fijn dat je tot hier gelezen hebt. Je las inmiddels alweer verhalen van deze auteur. Laat je waardering blijken met een kleine donatie!

donatie
Doneer

Waarom doneren?

We zijn ervan overtuigd dat goede onderzoeksjournalistiek en deskundige achtergrondinformatie essentieel zijn voor een gezonde cultuursector. Daar is in kranten en andere oude en nieuwe media vaak geen plek en tijd voor. Cultuurpers wil die ruimte en tijd wel bieden, en we willen dat voor iedereen zo houden. Of je nu rijk bent, of arm. Daarom willen we deze site zo veel mogelijk gratis houden. Dat kost geld, veel geld. Dankzij donaties van lezers zoals jij kunnen we blijven bestaan, en beseffen we ook hoe belangrijk lezers ons vinden. We vinden het bovendien de best mogelijke manier om journalistiek onafhankelijk te houden. Zo bestaat Cultuurpers al sinds 2009: dankzij lezers die zo een beetje eigenaar worden van deze onmisbare plek!

Je kunt ook lid worden, dan zet je je eenmalige donatie om in blijvende steun!

A Quattro Mani

Fotograaf Marc Brester en journalist Vivian de Gier kunnen met elkaar lezen en schrijven – letterlijk. Als partners in crime reizen ze voor diverse media de wereld over, voor recensies van de mooiste literatuur en persoonlijke interviews met de schrijvers die ertoe doen. Voor de troepen uit en voorbij de waan van de dag.Bekijk alle berichten van deze auteur

Privé Lidmaatschap (maand)
5 / Maand
Voor natuurlijke personen en ZZP’ers.
Geen storende banners
Een speciale nieuwsbrief
Eigen mastodon-account
Toegang tot onze archieven
Klein Lidmaatschap (maand)
18 / Maand
Voor culturele instellingen met een omzet/subsidie van minder dan 250.000 euro per jaar
Geen storende banners
Een premium nieuwsbrief
Al onze podcasts
Eigen Mastodonaccount
Toegang tot archieven
Zelf persberichten (laten) plaatsen
Extra aandacht in berichtgeving
Groot Lidmaatschap (maand)
36 / Maand
Voor culturele instellingen met een omzet/subsidie van meer dan 250.000 euro per jaar.
Geen storende banners
Een speciale nieuwsbrief
Eigen Mastodonaccount
Toegang tot archieven
Deel persberichten met ons publiek
Extra aandacht in berichtgeving
Premium Nieuwsbrief (substack)
5 proefabonnementen
Al onze podcasts

Betalingen geschieden via iDeal, Paypal, Creditcard, Bancontact of Automatische Incasso. Wilt u liever handmatig betalen, op basis van een factuur vooraf, rekenen we 10€ administratiekosten

*Alleen bij een jaarlidmaatschap of na 12 maandelijkse betalingen

nl_NLNederlands