Pim van Klink is zijn naam. Overal duikt hij de laatste tijd op. Vooral als er gewezen moet worden op de kwalijke subsidiegerichtheid van de culturele sector belt elk medium Van Klink het eerst. Afgelopen week gooide hij zijn stokpaardje nog eens in het hoenderhok in de NRC en mocht hij aanschuiven bij Buitenhof. En volgens onze in trenchcoat gestoken hoestende bron in die Haagse parkeerkelder solliciteerde hij naar de baan van voorzitter van de Raad voor Cultuur, als opvolger van de in juni opgestapte Els Swaab. Maar wie is Van Klink eigenlijk?
Pim van Klink studeert in 1977 af als econoom aan de Rotterdamse Erasmusuniversiteit. Toen al ging zijn doctoraalscriptie over de relatie tussen kunst en economie. En dan al stelt hij vast dat er vanuit de bestaande economische theorieën geen reden is voor kunstsubsidie. Dat dat logisch is, omdat de kunsten zich niet aan de bestaande economische wetten houden – kunst is in zijn wezen aanbodgericht en niet vraaggericht –, en omdat kunst misschien ook een maatschappelijke waarde zou kunnen in plaats van alleen een financiële is een stap die hij ook in latere publicaties ook nog wel eens zal overslaan.
Na zijn afstuderen bekleedt Van Klink diverse beleidsfuncties, zoals bij de directie Kunsten van (toen nog) het ministerie van WVC. Daarna is hij directeur van Schouwburg De Oosterpoort in Groningen en vervolgens directeur van de gemeentelijke dienst Cultuur in dezelfde gemeente. In die functie krijgt hij veel voor elkaar om Groningen op de culturele kaart te zetten. Een van zijn argumenten daarvoor is dan nog dat elke gulden die in cultuur wordt gestopt dient te redeneren.
Maar zijn succes is ook te danken aan het goede team dat hij om zich heen heeft verzameld. Naar mate de tijd vordert, hoe meer Van Klink persoonlijk in conflict komt met de mensen met wie hij moet werken. Dat vertellen betrokkenen, maar blijkt ook uit verslaggeving van Dagblad van het Noorden et ici.
Door zijn harde en Machiavellistische optreden zegt op een gegeven moment zelfs bijna het gehele managementteam het vertrouwen in hem op. Hij komt onder curatele te staan bij B&W en er verschijnt een pittig rapport over zijn functioneren. In de media wordt gesproken van ‘verziekte verhoudingen’.Uiteindelijk wordt Van Klink in 1998 uit zijn functie gezet. Hij wordt met een niet onaanzienlijke regeling naar huis gestuurd. Zo kreeg hij een wachtgeldregeling van (maximaal) 2,5 miljoen gulden mee.
Daarna maakt Van Klink een lange ronde als interim directeur bij verschillende instellingen, waarbij Van Klinks persoonlijkheid niet altijd even werkbaar blijkt. Overal waar Van Klink opduikt, lijkt het te gaan rommelen. Bij het Residentie Orkest ontstaat in 2002 een knallend conflict tussen interim directeur Van Klink en artistiek directeur Leo Samama ). In 2005 moet hij opstappen als interim directeur bij de Popacademie in Leeuwarden, omdat de studenten hem en zijn mededirecteur niet vertrouwen.
Een opleiding Arts&Culture die Van Klink bij Nijenrode wil opzetten om kunstmanagers op te leiden en waarvan Van Klink zich overal en nergens als initiatiefnemer van presenteert, komt in 2009 niet van de grond, omdat er geen interesse in is. Ook niet, zo blijkt, bij Nijenrode. Van Klink geeft in de media de sector de schuld van het gebrek aan interesse. Hij noemt het gebrek aan aandacht voor management typisch. ‘Instellingen zien de noodzaak daarvan niet.'
Hoewel hij als beleidsmaker zelf dus nogal wat bedrijfsongevallen op zijn naam heeft staan, let dat hem niet om als wetenschapper flinke kritiek te uiten op de cultuursector.
Tussen alle bedrijven door weet Van Klink namelijk te promoveren. In 2005 haalt hij in Groningen zijn doctorstitel met de dissertatie Kunsteconomie in nieuw perspectief . Portee van het verhaal is wederom dat het lastig is om economische theorieën langs de kunsten te leggen. Tegelijkertijd typeert Van Klink het Nederlandse cultuurbeleid als irrationeel en ineffectief en stelt hij dat het Britse Arts Councilmodel het effectiefst is.
Hoewel er van alles aan te merken blijkt op het proefschrift van Van Klink, zoals dat hij wederom voorbijgaat aan het feit dat de doelstellingen van het kunstbeleid niet puur economisch hoeven te zijn, maar dat er ook maatschappelijke redenen voor kunnen worden gegeven, levert het hem veel aandacht op in de media. Het is immers een steeds populairder idee dat hij verkondigt: de culturele sector is subsidieverslaafd, een term die Van Klink recent ook weer bezigde in NRC Handelsblad.
Sinds zijn proefschrift, maar zeker nadat de kabinetsplannen voor cultuur bekend werden, weet Van Klink zich in de media weer behoorlijk in de kijker te spelen. De sector – bekend met de diverse perikelen die Van Klink op zijn naam heeft staan – kijkt ernaar met enigszins opgetrokken wenkbrauwen.
Bij mensen die Van Klink kennen bestaat het vermoeden dat het hem om een beleidspositie te doen is, wat ook zou blijken uit zijn sollicitatie als voorzitter van de Raad voor Cultuur. Maar dat is lastig, want hij is al een tijd op een zijspoor geraakt. ‘Van Klink creëert zelf een crisis, zodat hij die vervolgens op kan lossen’, is volgens bronnen een terugkerend thema in Van Klinks carrière. Dat lijkt ook nu weer te werken. De tijdsgeest helpt Van Klink om zichzelf als man van de juiste oplossing op het juiste moment te presenteren.
Voorzitter van de Raad voor Cultuur is hij echter nog niet. Dankzij zijn onwetenschappelijke taalgebruik, zijn soms ongenuanceerde stellingnames en vooral door zijn turbulente managementgeschiedenis wordt hij binnen de kunstsector niet echt serieus genomen als kandidaat.
Aan de andere kant zou hij gezien zijn opvattingen voor de huidige staatssecretaris daarom wel eens de juiste man op de juiste plaats kunnen zijn.
Dat weet Van Klink.
Addendum: Het moet nog blijken of ie op die post solliciteert. Als het werkelijk oprecht is, komt ie vast en zeker met de mededeling dat hij zijn initiële fouten uit zijn ambtelijke verleden op het ministerie van OCW wil rechtzetten. Een mens kan tenslotte tot inzicht komen, nietwaar? Maar waarschijnlijk is deze piste niet, zijn ijdelheid zit hem daar in de weg. Eerder profiteert hij van het ontstane vacuüm, zich in het gevlij van de Staatssecretaris wetende, en sleept ie er een aansprekend en profijtelijk baantje uit. Maar Pim, heel de Raad wordt toch van ons subsidiegeld betaald? Net als de salarissen van onze politici, niet? Daar doe je toch niet aan mee, zeker? Of wel?
Verkeerde conclusie. De verkeerde man op de juiste plaats.
Les commentaires sont fermés.