Terwijl anti-kapitalisten deze week plannen smeedden om het Beursplein in Amsterdam te bezetten – als je de demonstanten ten minste onder die noemer kunt scharen – verplaatste in de V.S. de woede over THE 99 PERCENT zich naar de concertzaal.
De discussie laaide op naar aanleiding van twee gebeurtenissen. Wall Street werd bezet; en de Metropolitan Opera ontving in een jaar 182 miljoen dollar aan donaties, een recordbedrag.
Het was olie op het vuur.
Een paar rake opmerkingen vonden hun weg naar de website van The New York Times. “At least some of those sickening Wall Street bonuses are going to good use,” en “Sounds like at least a few folks can afford to pay more taxes.”
Opera en symfonie staan terecht als handlangers in de misdaden die de 1% begaan tegen de 99%, de ‘gewone Amerikaanse man’. De muziek zelf is uiteraard slechts klank maar in de beeldvorming is het een kunstvorm voor de rijken alleen.
In Nederland is dit ook een niet onbekend fenomeen, zoals we het afgelopen jaar hebben gezien in het cultuurbeleid van het zittende kabinet. Alleen noemt Nederland de 99% Henk en Ingrid en is de toorn niet gericht op giften maar op subsidie.
Het is daarom een tikje bevreemdend dat degenen die in juni demonstreerden tegen de kunstbezuinigingen vandaag voor een groot deel overeenkomen met diegenen die nu protesteren tegen de 1%. Waar zijn Henk en Ingrid nu?
De Amerikaanse radiozender NPR music ging bij zijn luisteraars te rade met de vraag: is opera alleen voor de rijken? De reacties trapten een aantal open deuren in.
Allereerst, voor de toegangsprijzen hoef je opera niet te laten. De Met vraagt tussen de 15 en 330 dollar voor hun stoelen. Goed, dat wisten we al. Ten tweede, een operakaartje is net zo prijzig als een toegangsbewijs voor andere events of activiteiten. Een voorbeeld: hoeveel kost een dagje Disney World, of een popconcert van Madonna? Het is een zaak van prioriteit en van waardering. Wat je waardevol acht wil je kopen. Ook plausibel.
Maar dan volgt een zinniger antwoord. Opera als muziekvorm wordt in vooral populaire beeldcultuur – een zeer sterke beinvloeder – neergezet als het bastion van de oudere, rijke, blanke man (en zijn vrouw). In hoeveel films is de rijke, verwende operaliefhebber niet vervreemd van de wereld, en moet die niet een lesje leren?
Maar de echte, hedendaagse operaliefhebber voldoet niet aan het stereotype; het zijn ook echte mensen. In joggingpak.
De toorn van de gewone man, in Amerika zowel als in Nederland, is gericht op precies dit gefabriceerde stereotype. Opmerkelijk is nu dat op dezelfde dag dat NPS music zijn vraag stelde aan de luisteraars, de Amerikaanse consultant Adrian Slywotzky een artikel publiceerde over de resulaten van een onderzoek naar publieksgroepen van symfonieorkesten.
Slywotzky bestrijdt de mythe van de ‘gemiddelde kaartkoper’. Dit is degene die in marketingdiagrammen de abonnementhouder is. Een succesvolle publieksgroep kortom: ze komen steeds terug. Een rapport meldt dat orkesten jaarlijks 55% van hun abonnemtenhouders verliezen, maar ook 91% van de losse kaartkopers. Het is zaak om de laatste groep zover te krijgen om terug te komen.
Uit een ander rapport bleek dat de complete concertervaring belangrijker is dan de kwaliteit van het orkest en dat die ervaring per publieksgroep nogal verschillend is. Saillant detail: de abbonnenthouders wisten hoe ze aan een goede parkeerplek moesten komen, losse kaartkopers reden urenlang rond in een stressvolle zoektocht.
Een parkeerplek.
Zo simpel kan het dus zijn om tot de 1% te behoren.
Nu nog een plan van aanpak om de pejoratieve beeldvorming over de klassieke muziekliefhebber om te keren. Dan komt er wellicht vanzelf nieuw publiek dat het niet zo erg vindt om €250 te betalen voor een concert.