Lange tijd werd er buitengewoon neerbuigend over het Papiaments gesproken. De eerste gouvernementsonderwijzer van de kolonie Curaçao schreef in 1818: “Het papiament (van pappiar, spreken) bestaat uit bedorven Spaansch, Indiaansch en Hollandsch, arm in woorden, zonder buiging, voeging of geslacht onderscheiden, maar rijk in hevig door de keel uitgesproken wordende schelle klanken, en vooral in scheldwoorden. Onverdragelijk is dit gekakel voor het fijnere oor van den Europeaan bij zijne eerste aankomst, en moeijelijk kan men aan dit kalkoenen geluid gewennen.”
In de mazurka’s en walsen van Randals betovergrootvader worden Zuid-Amerikaanse elementen toegevoegd aan de Europese traditie. Randal zelf vertrok van Curaçao naar Nederland, aanvankelijk om er bouwkunde te studeren, maar verruilde die studie al snel voor het conservatorium. Vooral als jazzmuzikant maakte hij furore, maar hij werkte ook met het Nederlands Blazers Ensemble en mezzosopraan Tania Kross.
een Curaçaose opera
“Ik ken Tania al heel lang, nog van voor het conservatorium. Het lezen van de novelle Katibu di Shon van Carel de Haseth bracht haar op het idee voor een Curaçaose opera, in het Papiaments, en gebaseerd op onze eigen muzikale traditie. We waren al een tijd bezig met de opera, toen Tania ontdekte dat haar voorouders op dezelfde plantage woonden als die van Carel – als slaven en meesters. Het is puur toeval, of misschien juist het lot, dat Carel en Tania deze geschiedenis delen.”
Van de novelle naar de uiteindelijke opera bleek een lang proces. “Allereerst moest de novelle die uit zes monologen bestaat omgezet worden naar een sprekend verhaal. Carel en ik hebben geen opera-achtergrond, dus dat ging gepaard met veel trial and error. Uiteindelijk moet je gewoon gaan zitten en aftasten. Ik ontdekte gaandeweg dat ik bij het componeren juist veel meer vrijheid had dan in het schrijven voor jazzensemble, waarbij je meestal met vaste vormen en beperkt aantal maten werkt. Omdat ik nu voor klassiek getrainde stemmen schreef, kon ik in mijn notenkeus heel ver gaan met veel complexere harmonieën. Daarbij sturen klank, cadans, kleur en accenten van het Papiaments de muziek.”
Ook liet Corsen zich inspireren door het eiland zelf. “Ik ken het fort in Willemstad waar ooit de slaven werden opgesloten goed. Ze konden niets zien, louter het gebeuk van de golven op de muren horen. Dat heb ik gebruikt voor de prelude van de zee waarmee de vierde akte begint.”
De eerste scène van de opera staat in 12/8e, nou niet bepaald het meest voorkomend in opera’s. “Het is een maatsoort die in veel Curaçaose ritmes terug is te vinden. Maar swing schrijf je niet uit, maar interpreteer je. Het is een ritmische benadering die niet goed vast te leggen is notenschrift.”
universeel
Corsen koos bewust niet voor een Antilliaanse instrumentatie. “Dat ligt te veel voor de hand. Ik wil de essentie en het bijzondere van de Antilliaanse muziek uitdragen. Die muziek gaat veel dieper dan exotische instrumentatie. Daarom is de opera geschreven voor universele instrumenten: dubbel strijkkwintet, klassiek slagwerk, klarinet, piano en (elektrische) bas.”
Randal Corsen en Carel de Haseth – Katibu di Shon, Stadsschouwburg Amsterdam, 30 juni en 1 juli (première).