Moet de vrije markt aan banden worden gelegd om de Nederlandse cultuur te redden? De kwestie waar de Nederlandse overheid voor staat is nogal een grote. Dinsdag presenteerden de Nederlandse ‘makers’ (kunstenaars, fotografen, acteurs, scenarioschrijvers, vertalers, regisseurs, freelance journalisten enz.) een pamflet. Het pamflet schetst de idiote situatie waarin de Nederlandse culturele en creatieve sector verkeert. Geen ander land miskent het recht van makers namelijk zo hardvochtig als wij.
Probleem 1: De tussenhandel wordt rijk over de ruggen van de makers.
Hier hebben exploitanten vrij spel: ze kunnen doen en laten wat ze willen met creatieve producten die ze voor een prikkie hebben gekocht van makers, waarbij die makers verplicht zijn al hun aanspraken op dat werk tot in lengte van jaren weg te geven. Zelfs de overheid doet mee aan de uitbuiting, zo blijkt: niet alleen de staatsgesubsidieerde omroepen, maar ook ministeries zelf leggen aan de creatieve sector wurgcontracten op waar ze in de sweatshops van Bangladesh nog van zouden opkijken.
Oplossing: De nieuwe wet geeft het recht terug aan de makers.
Aan deze situatie probeert een nieuwe wet einde te maken. Allereerst door te stellen dat het recht op exploitatie van creatieve producten onvervreemdbaar in handen ligt van de maker zelf, en niet de distributeur of exploitant. En ten tweede door een mogelijkheid in te bouwen voor tariefafspraken tussen uitgevers, exploitanten en makers. Zo hoeft de ene maker niet meer uitgespeeld te worden tegen zijn concurrenten en kan de vergoeding boven het 0-euro-tarief blijven.
Met het teruggeven van het auteursrecht aan de enige die daar werkelijk recht op heeft, namelijk de maker, zet de wet een onrechtvaardigheid recht waarmee Nederland uniek is in de wereld.
Probleem 2: Het geld gaat nog niet naar aan de makers
Tariefafspraken mogen niet van Europa. Het feit dat er in Nederland (nog) een vaste boekenprijs en een minimumtarief voor schrijvers en vertalers geldt, hebben we vooral te danken aan een mededingingsautoriteit die bewust geen tijd zegt te hebben zich hierover op te winden. We danken er wel aan dat er überhaupt nog mensen kunnen leven van het schrijven of vertalen van boeken.
In die sectoren waar geen prijsafspraken bestaan is de situatie bar en boos. We beschikken eigenlijk alleen nog over een creatieve sector omdat mensen die creatief zijn dat zo graag doen dat ze bereid zijn ervoor te verhongeren. Volgens aanhangers van het kabinet Rutte 1 is dat ook precies de juiste waarborg voor hoge kunst.
Halve oplossing: Zolang de minister niet echt ingrijpt verandert er niets
De mededingingsautoriteit kan dankzij een wettelijk besluit buitenspel worden gezet als tariefafspraken belangrijk zijn voor de samenleving, en wanneer niet de markt zelf, maar de minister de (minimum)tarieven vaststelt. In de wet die nu ter beoordeling bij de kamer ligt stelt de minister die tarieven pas vast nadat er eerst overeenstemming over is bereikt tussen makers en exploitanten. En dat zit er dus niet in. Makers en exploitanten verkeren al een tijdje op voet van oorlog, en de nieuwe wet gaat dat niet oplossen. Sterker nog: die gaat het alleen maar erger maken.
Wat nu? Red onze cultuur!
Kunst kan goed overleven op de vrije markt, zolang er geen taal bij komt kijken. Karel Appel veroverde goed gesubsidieerd dezelfde markt waar Vincent van Gogh postuum ook triomfen vierde. Met taalgebonden kunst en creativiteit is dat lastiger, omdat er gewoon niet genoeg Nederlandstalige afnemers zijn om economisch rendabele boeken, televisieseries en achtergrondartikelen op te leveren. Door een minimumtarief vast te stellen wordt de vrije markt wellicht verstoord, maar belangrijker is dat er überhaupt nog waardevol aanbod kan worden gemaakt. Zoals stukken van Toneelgroep Amsterdam, zoals de films van Alex van Warmerdam. De makers hebben daar belang bij. De regering heeft daar belang bij en de exploitanten die dat te duur vinden zoeken heus wel door naar een rendabeler model op de wereldmarkt.
We hoeven voor hen Nederland niet in de aanbieding te doen.