Hij kreeg al heel wat labeltjes opgeplakt. Van (post)-minimalist tot hardcore modernist en van neoromanticus tot neo-spiritualist. ‘Ik besteed er geen aandacht meer aan’, zegt de componist Erkki-Sven Tüür (Estland, 1959). Toch reageert hij ietwat kribbig wanneer ik in een email vraag wat hij van dergelijke omschrijvingen vindt: ‘You either like my music or not.’ Via Skype beantwoordt hij acht vragen over zijn orkestwerk De profundis, dat op 17 april zijn Nederlandse première beleeft. Het Radio Filharmonisch Orkest wordt geleid door zijn landgenoot Olari Elts tijdens een concert in De Vrijdag van Vredenburg, één van de vier opdrachtgevers.
Hoewel u zegt zich niks aan te trekken van de etiketjes die mensen op u plakken, lijkt u er wel degelijk moeite mee te hebben.
Ja, dat is eigenlijk ook wel zo, maar ik ben nu vijfenvijftig en wil me hierover niet langer druk maken. Als mensen me in een hokje willen stoppen, wie ben ik dan om hun oordeel aan te vechten? Maar het hele idee van labelling is tegenwoordig absurd, want er is niet één stijl meer, er zijn geen homogene groepen. Goed, je hebt misschien nog enkele volgelingen van de pure Darmstadt-school (waarin rekenkundige modellen het verloop van een compositie bepalen TD), maar je kunt tegelijkertijd neo-romantisch of neo-spiritueel zijn en toch heel constructivistisch te werk gaan. In mijn jeugd haakte ik aan bij het minimalisme, daarna experimenteerde ik met contrasten tussen tonale en atonale blokken, maar sinds het begin van deze eeuw heb ik mijn eigen stijl gevonden, die ik bij gebrek aan een betere term omschrijf als vectoriaal.
Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
Het woord ‘vector’ komt uit het Latijn en duidt een grootheid aan die zowel een waarde als een richting aangeeft en door een gericht lijnsegment kan worden voorgesteld. Dat klinkt cryptisch, maar het betekent simpelweg dat ik voor elke compositie een bepaalde numerieke volgorde van intervallen kies. Het is een soort genetische code, die de vorm van het stuk bepaalt. Bijvoorbeeld of de algemene curve omhoog of omlaag gaat, maar ook hoe de stemvoering verloopt, hoe de harmonieën tot stand komen en hoe de onderlinge verhoudingen zijn.
Elk onderdeel van een werk is te herleiden tot die basiscode, waar ik overigens behoorlijk vrij mee omga. Het is vooral een hulpmiddel om het materiaal, dat deels spontaan ontstaat, in goede banen te leiden en tot een coherent geheel te vormen. De profundis is bijvoorbeeld opgebouwd uit de kiemcel van een kleine secunde (de afstand ti-do), een kleine terts (de afstand la-do) en een grote secunde (de afstand do-re), in cijfers is dat 1.3.2. Deze intervallen spelen een belangrijke rol in het stuk en krijgen gaandeweg de meest veelzijdige vertakkingen.
Wat was er eerst, de titel De profundis, of het orkeststuk zelf?
Dat is lastig te zeggen. Ik begin altijd met een grafische visualisatie van een stuk en meteen al de eerste schetsen bevatten lijnen die vanuit een diepe duisternis omhoog streven. Dat sluit naadloos aan bij de tekst van Psalm 130: ‘Vanuit de diepten roep ik tot u, o heer’ en paste bovendien uitstekend bij mijn toenmalige situatie. Ik moest een zware operatie ondergaan en dacht na over ernstige zaken, over leven en dood. Die ingreep noopte me zelfs twee maanden te stoppen met werken, ik had totaal geen energie. Zoiets heeft grote invloed op je levensgevoel, en de eerste opzetjes bleken mijn gemoedstoestand zeer dicht te benaderden. De muziek drukt uit hoe iemand vanuit de diepste innerlijke noodzaak schreeuwt om licht en verlossing. [Tweet “Erkki-Sven Tüür: ‘In mijn stuk De profundis schreeuwt iemand vanuit een innerlijke noodzaak om licht en verlossing'”]
Als ik De profundis beluister zie ik beelden van een oceaan, nu eens traag deinend in donkere diepten, dan weer wild klotsend aan de oppervlakte, met angstig rondfladderende zeemeeuwen. Past dat bij uw intenties?
Wat de luisteraar voelt is altijd waar, er bestaat geen goed of fout. Ik kan wel praten over de beelden die mij hielpen de muzikale vorm te bepalen, maar dat is niet relevant, of althans, alleen relevant voor mij zelf. Iedereen hoort en ervaart weer andere dingen, dat is prima. Het is mijn belangrijkste drijfveer de creatieve energie van de luisteraar te stimuleren en ik vind het fantastisch als mijn stukken inderdaad iets teweegbrengen. Het mooie is dat dezelfde muziek totaal verschillende reacties kan oproepen in verschillende mensen. Ik bied een waaier van emoties aan en hoop dat de luisteraar diep geraakt wordt.
Wilt u toch niet verklappen welke beelden u zelf bij De profundis ziet?
De algemene vorm van De profundis bestaat uit een trage, donkere sectie, die zich geleidelijk beweegt naar een hoger, meer glanzend niveau. Alsof we ons in een tunnel bevinden, waarvan we aan het einde licht zien. Zelf zie ik het stuk als een reeks kamers, waarbij elke opeenvolgende ruimte lichter wordt en de laatste zich volledig opent voor het licht en voor de weidse natuur. Overigens moeten we de titel De profundis niet al te letterlijk nemen: in die wanhopige gemoedstoestand is toch ruimte voor hoop, die gaandeweg sterker wordt. We ervaren ondertussen wel heel contrasterende sferen, maar die tracht ik zo organisch mogelijk in elkaar over te laten gaan. Ik werk er altijd hard aan om de transitie zo soepel mogelijk te laten verlopen.
Hoe kiest u uw instrumenten?
Intuïtief. Ik hoor de muziek in mijn hoofd en het voelt volkomen vanzelfsprekend welk instrument waar moet komen: er is een noodzaak voor een bepaalde kleur. Ik kan niet uitleggen waarom, kan het alleen achteraf analyseren. Het timbre is allesbepalend en elk motief dat in me opkomt draagt al het kenmerk van het instrument dat daarbij past. Alleen al hoe de inzet van een toon in mijn hoofd klinkt, bepaalt of die door een hobo, een klarinet of een slagwerkinstrument gespeeld moet worden. Ik heb vaak nog niet eens een idee hoe de melodie of de harmonie zal zijn, denk puur in orkestrale kleuren. [Tweet “Erkki-Sven Tüür: ‘Ik denk puur in orkestrale kleuren'”]
Tijdens het componeren houd ik altijd mijn schetsen bij de hand, maar die zijn erg summier en beslaan vaak maar een maat of vijf, zes. Bovendien wijk ik er net zo makkelijk vanaf als het stuk daarom vraagt. Ik werk altijd direct in partituur en maak niet eerst een soort piano-uittreksel, zoals sommige collega’s doen. Kleur is voor mij wezenlijk en die bepaal ik dus gevoelsmatig, niet aan de hand van mathematische constructies, zoals spectralisten als Tristan Murail en Gérard Grisey. Maar net als bij hen gaat het mij puur om de klinkende werkelijkheid.
In De profundis lijken piano en harp een belangrijke rol te spelen, het stuk begint en eindigt ermee.
Dat klopt, het betreft verstilde passages met eenzame akkoorden van de piano, waartegen de harp omhoog wervelende notenslierten speelt. Aan het begin klinkt hieruit een klaagzang op van de althobo, die een echo krijgt van de altfluit. Aan het slot keert de althobo even terug en zijn er dalende lijnen in de trompetten. Die terugkerende wervelingen verbeelden voor mij een soort draaikolk, maar de algehele beweging stuwt omhoog. Naar het einde toe wordt het steeds zachter, met lieflijk ondulerende strijkers en tinkelend slagwerk. Het geheel lost op in de ijle, etherische klank van een met een strijkstok aangestreken crotale. Dan lijkt de zon werkelijk door te breken.
Wat is voor u de functie van muziek?
Muziek kan ons een spiegel voorhouden. We leven in een hectische wereld en worden steeds oppervlakkiger. Zie bijvoorbeeld de manier waarop het wereldnieuws in de media behandeld wordt – het eerste antwoord van Google search geldt als de ultieme waarheid. Ook het zogenoemde multi-tasken vind ik beangstigend, omdat we ons niet meer kunnen concentreren: we hebben het gewoon te druk om over wezenlijke dingen na te denken. Daarom is muziek – en kunst in het algemeen – voor mij zo belangrijk: alleen door tijd vrij te maken voor waardevolle zaken, kunnen we ons diepste wezen leren doorgronden.