Wat kleinschalig al aan de hand is in Groningen, Enschede, Zaltbommel, Amersfoort, Gorinchem en Vlaardingen, dreigt ook landelijk te gebeuren: cultuurinstellingen die omvallen, terwijl de politiek machteloos toekijkt. Volgens de Raad voor Cultuur is de situatie alarmerend: ‘Instellingen teren in op hun eigen vermogen, cultuurfondsen houden regelingen in stand door reserves aan te spreken. Wij doen dan ook het dringende beroep om de financiering van het cultuurbestel op peil te houden.’
29,5 miljoen is daarvoor extra nodig, aldus de Raad voor Cultuur in een vandaag uitgebracht advies aan Jet Bussemaker, onze minister van cultuur. Het gaat bij die bijna 30 miljoen niet eens zozeer om nieuw geld. Zeker tweederde van dat bedrag is bedoeld om regelingen, die de minister de afgelopen jaren heeft bekostigd uit allerlei tijdelijke potjes, structureel te maken. Het gaat dan bijvoorbeeld om het budget voor het Tropenmuseum, het Metropole orkest, talentontwikkeling en arbeidsmarkt.
Halbe Zijlstra hanteerde als staatssecretaris de gedachteloze botte bijl. Zijn opvolgster Bussemaker kon al het een en ander repareren, maar moest dat binnen het bestaande budget oplossen: ‘De minister heeft zich ingespannen om een aantal nijpende knelpunten op te vangen, maar deze maatregelen hebben vaak geen structurele dekking in de cultuurbegroting. Het gaat om programma- en projectsubsidies die gefinancierd worden uit overgebleven transitiegelden, bestemmingsreserves of uit andere incidentele middelen.’
Reparatie
Deze manier van houtje-touwtje lapwerk vertoont grote gelijkenis met de overlevingsstrategieën van veel lokale kunstinstellingen. Maar ook de fondsen ontkomen er niet aan. Zo moet het Fonds Podiumkunsten de eigen reserves aanspreken om kunstenaars te redden die slachtoffer zijn geworden van het faillissement van het Grand Theatre in Groningen. Op die manier onstaat een gevaarlijke keten van kwetsbare organisaties. Die kan uiteindelijk tot een totale ineenstorting van de sector leiden, wanneer de ene club de schade bij de andere club niet meer kan opvangen.
Echt nieuw geld, ongeveer 9 miljoen, wil de Raad bestemmen voor onder meer een kenniscentrum, digitalisering en kritiek en reflectie, waarmee de bezuiniging op de sectorinistituten voor muziek, erfgoed en theater grotendeels zou worden teruggedraaid. Daarnaast heeft niemand in de sector looncompensatie gehad, waarmee de laatste betaalde werknemers in de sector er ook nog eens fors op achteruit zijn gegaan.
Canon
[Tweet “‘Als er veel beweegt, zitten regels en gestandaardiseerde meetinstrumenten in de weg.'”]Wat betreft verdere vernieuwing is de vraag van de Raad nog bescheiden. Wat er volgens dit hoge adviescollege bij moet is ondersteuning voor genres buiten de ’traditionele canon’, zoals hiphop, video, festivals en nieuwe media, maar ook moet er ruimte zijn om buiten de grenzen te treden: ‘Instellingen en kunstenaars gaan verbindingen aan die de grenzen van disciplines overschrijden, en zoeken vaker partners buiten de culturele sector. Deze trend vraagt om flexibelere regelingen en om beleidsinstrumenten die instellingen meer ruimte geven voor een eigen profiel. Als er veel beweegt, zitten regels en gestandaardiseerde meetinstrumenten immers nogal eens in de weg.’
In de 200 pagina’s tellende ‘Agenda Cultuur’ doet de Raad, onder voorzitterschap van Joop Daalmeijer, verder een belangrijke aanbeveling om de steden leidend te laten worden in het cultuurbeleid. Nu is er nog een getrapt systeem waarbij de centrale overheid zich bekommert om de zogenaamde ‘basisinfrastructuur’ (BIS), met daarnaast een groot aantal kunstinstellingen en organisaties die elke twee jaar geld kunnen aanvragen bij de zogenaamde cultuurfondsen. Lokale overheden zorgen voor matching en hebben slechts beperkte ruimte zelf iets in te vullen.
Steden vooraan
[Tweet “‘De huidige convenanten zijn te vrijblijvend en dekken niet het volledige culturele veld'”]De Raad vindt nu dus dat de lokale overheden in de steden een grotere rol moeten krijgen: ‘Ons cultuurbeleid is nu nog sterk nationaal georiënteerd en het is vooral gericht op individuele instellingen. Samenwerking en afstemming tussen overheden en culturele voorzieningen is er onvoldoende. Het lokale cultuurbeleid kent een sterk wisselende invulling. Cultuur is een bovenwettelijke taak, stimulering van initiatieven door de Rijksoverheid kan door decentrale overheden worden aangegrepen om hun verantwoordelijkheid juist te verschuiven naar andere gebieden. Geldstromen versterken elkaar niet; ze zijn eigenlijk onvoldoende afgestemd en werken een ongelijk speelveld tussen instellingen in verschillende steden in de hand. De huidige convenanten tussen Rijk en decentrale overheden lossen dat niet op: die zijn te vrijblijvend en dekken niet het volledige culturele veld. En dat is jammer, want er lijkt veel meer synergie mogelijk en wenselijk.’
Kort gezegd stelt de raad dat gemeentes nu te makkelijk hun verantwoordelijkheid voor een gezond cultuurklimaat afschuiven op de landelijke overheid. De vraag is dus of de stedelijke regio’s hun verantwoordelijkheid nu wel gaan nemen. Steden als Gorinchem, Zaltbommel, Vlaardingen en Amersfoort zullen hun a-culturele kleuren niet afleggen wanneer ze meer verantwoordelijkheid krijgen. De regeling lijkt dan ook vooral bedoeld voor de grotere stedelijke regio’s, niet voor zulke gemeentes rond kleinere steden.
Publiek verschilt
Zeer tevreden kan de cultuursector wel zijn met het advies om publieksbereik niet meer zo belangrijk te maken in de beoordeling van aanvragen. De raad stelt terecht dat het publieksbereik afhankelijk is van de functie die de instelling heeft. Is dat onderzoek en ontwikkeling, wordt standaard al een kleiner publiek bereikt dan wanneer je een groot publieksgericht instituut bent, zoals het Rijksmuseum.
[Tweet ” ‘Verschuif het perspectief op spreiding van culturele voorzieningen naar toegankelijkheid.'”]De Raad stelt het als volgt: ‘Verschuif het perspectief op spreiding van culturele voorzieningen naar toegankelijkheid voor publiek.‘ Dat wil de raad bereiken door meer bruikleenverkeer tussen musea, digitale ontsluiting en versterking van de positie van de podia. Maar dan kun je nog altijd op lokale leemtes stuiten. Dat mag, zolang er maar een basis overeind blijft: ‘Betrek bij beleid over de toegang tot en spreiding van culturele voorzieningen de keuzes die stedelijke regio’s zelf maken. Lokale profilering kan ertoe leiden dat specifiek cultureel aanbod niet meer in een stedelijke regio aanwezig is. De toegang tot een basisniveau aan voorzieningen op het gebied van bibliotheken, educatie en participatie dient echter altijd gewaarborgd te zijn.’
Vijfjarenplan
Wat de Raad ook bepleit is een aanpassing van de subsidietermijnen. Nu kun je voor maximaal vier jaar subsidie krijgen, gelijk opgaand met lokale en landelijke ambtstermijnen in de politiek. Wanneer die termijn van subsidie verlengd wordt naar 5 of 6 jaar krijgen kunstinstellingen meer bestaanszekerheid, en worden politici gedwongen verder te kijken dan de eigen regeerperiode. Hoe interessant de optie ook mag lijken: of het middel de beoogde doelen mogelijk maakt is de vraag, omdat er ook meer verstarring in de cultuursubsidies komt, waardoor innovatie bemoeilijkt wordt.
BIS blijkt zooitje
Feit blijft dat er wat moet gebeuren. Wie het advies goed leest, ziet waar het de Raad voor Cultuur eigenlijk om begonnen is: de basisinfrastructuur is sinds de bezuinigingen van Zijlstra een puinhoop. De Raad zegt het zo: ‘Wie door zijn oogharen naar de BIS kijkt, ziet instellingen van een substantiële omvang met subsidies die variëren van enkele tonnen tot meer dan 30 miljoen euro per jaar. Deze instellingen worden geacht een geografisch gespreid, pluriform en onderscheidend cultureel aanbod van nationaal en internationaal belang te waarborgen of te ondersteunen. Daarnaast voeren ze bredere (ondersteunende) taken uit, bijvoorbeeld voor talentontwikkeling, educatie of onderzoek. De samenstelling van de BIS heeft een enigszins willekeurig karakter. In sommige sectoren, zoals de beeldende kunst, de jeugdpodiumkunsten en de danssector, is het onderscheid tussen de fondsgesubsidieerde instellingen en de instellingen in de BIS niet zo helder: ze opereren in hetzelfde speelveld, maar worden op een andere manier gesubsidieerd. De symfonieorkesten representeren slechts een deel van het hele muziekleven in Nederland. In de museumsector is het BIS-gesubsidieerde veld om een andere reden eenzijdig. Veel belangrijke musea op het gebied van de moderne beeldende kunst worden niet door het Rijk, maar door gemeenten of provincies gesubsidieerd.’
De boel moet dus op de schop. Het is de vraag of Bussemaker daar zin in heeft. Of de sector.
Tot slot nog wat losse observaties van de raad, die de moeite van het signaleren waard zijn.
Daarom vindt de raad het noodzakelijk dat dit voorstel wordt heroverwogen.
Het hele advies is hier te bekijken.