‘Zo, die hangt weer’, zou de alt Aafje Heynis volgens de overlevering hebben uitgeroepen na een uitvoering van de Matthäus Passion van Bach. De uitspraak is waarschijnlijk apocrief en wordt ook wel toegeschreven aan de sopraan Jo Vincent, maar past uitstekend bij haar typisch Hollandse nuchterheid.* Die stond haaks op haar doorleefde uitvoeringen van zeer uiteenlopende muziek. In 1983 stopte ze tot ieders verrassing met zingen, maar ze bleef hierna lesgeven. Woensdagavond 16 december overleed zij in een verzorgingstehuis in Huizen, 91 jaar oud.
Aafje Heynis (Krommenie, 1924-Huizen 2015) is tegenwoordig vooral bekend als zangpedagoge van de Nederlandse sopraan Charlotte Margiono, maar zij had ook zelf een respectabele carrière. Zij trad over de hele wereld op, met beroemde orkesten onder dirigenten als Eduard van Beinum, Otto Klemperer, Wolfgang Sawallisch en Eugen Jochum. Toen zij in 1983, op haar negenenvijftigste, besloot haar concertpraktijk op te geven, waren velen overrompeld door dit besluit. Toch had ze jaren eerder aangekondigd te stoppen ‘als ik nog op het topje van de berg sta. Bij de afdaling zal geen publiek aanwezig zijn’.
Aafje Heynis begon haar zangcarrière als lid van het kinderkoor van Krommenie. Daar viel zij op met haar rol als hertogin in Repelsteeltje. Vlak na de oorlog, op 6 mei 1945, sleepte iemand in Krommenie een piano naar buiten om de bevrijding van de Duitsers te vieren en als vanzelfsprekend vroeg men de vierentwintigjarige Heynis een lied te zingen. Ze deed dit pas na enige aarzeling – bescheidenheid was een wezenskenmerk van haar karakter – maar ze zong uiteindelijk het toepasselijke ‘Dank sei Dir, Herr’ van Händel.
Van kinderkoor Krommenie naar Concertgebouw Amsterdam
Ze zong voor bij de zangpedagoge Jo Immink in Amsterdam met een arrangement van het Pelgrimskoor uit Wagners Tannhäuser. Via deze weg belandde ze bij de vermaarde, toen al 77-jarige zangeres Aaltje Noordewier-Reddingius, bij wie ze van 1946 tot 1949 studeerde. Noordewier-Reddingius droeg haar op onmiddellijk te stoppen met haar vele optredens in de Zaanstreek om te werken aan haar stemvorming. In deze periode werd Heynis ook lid van het koor van de Nederlandse Bachvereniging, waar Anthon van der Horst haar de nodige literatuurkennis bijbracht. Roy Henderson, de leraar van Kathleen Ferrier, voorspelde haar een grote toekomst vanwege haar herkenbare, volmaakt-eigen stemgeluid.
Eenvoudige persoonlijkheid
Aanvankelijk zong Heynis vooral oratoria van Händel en Bach, maar ze vertolkte met evenveel liefde Britse volksliedjes, ook al beheerste ze het Engels niet. In 1958 brak ze definitief door naar het concertpodium met haar ingeleefde, maar ingetogen vertolking van de Altrapsodie van Johannes Brahms met het Concertgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum. Philips had haar toen al een platencontract aangeboden en een jaar operastudie in Italië. Deze laatste kans liet zij aan zich voorbijgaan, bang als zij was om in het buitenland te blunderen vanwege haar gebrekkige talenkennis. Haar eenvoudige persoonlijkheid maakte haar in eigen land echter zeer geliefd.
In een interview met Vrij Nederland zei Aafje Heynis ooit: ‘Alles wat je beleeft moet in direct verband staan met de emoties die muziek in je oproept. ‘s Avonds, terwijl je met heel iets anders bezig bent, besef je plotseling dat je dat tempo in een willekeurige aria toch ietsje vlugger had moeten nemen dan je dacht. Het hoort zo te zijn dat die gedachte je niet meer loslaat en wel zodanig dat je eigenlijk alweer aan het studeren bent. Wij zangers beschouwen onze stem als een individu. Voor mij is de stem een doorgeefluik naar de eeuwigheid.’
Afgelopen woensdag verruilde Aafje Heynis voorgoed het ondermaanse voor het hemelrijk, waar zij ongetwijfeld met open armen werd ontvangen.
* Naschrift: bariton Pieter Vis studeerde bij Aafje Heynis en meldt: “Het was de vermaarde bas Herman Schey die dat zo er uit flapte. Ik kreeg ook nog zanglessen van hem!”