Florian Boesch staat vooraan op het podium, om hem heen zitten zijn bandmakkers. Op groot scherm achter de groep smelt een stoel langzaam weg. Boesch heeft de handen nonchalant in zijn zakken. Met een glimlach zet de violist een horlepiepachtig melodietje in.
Wie leiblich und frölich,
Zu schweben, zu singen,
Von glänzender Höhe,
Zur Erde zu blicken!
Bij de kladden
Mensen mogen dan gekken zijn, want we kunnen niet eens vliegen. Zo leert de tekst van het eerste lied deze avond, maar Franui – de Tiroolse band van dienst (op z’n Engels dus, als in: rockband) – neemt de handschoen toch op om vijf kwartier de verglijdende tijd bij de kladden te vatten. Een vlucht tegen de wind in.
Pretentieloos
Een smeltende stoel? Nonchalance? Een bandje en toch een Schubert-lied? Juist. De band met daarin veel koper- en houtblazers, plus hakkebord, contrabas en harp en viool is gekleed in het zwart, met een witte, lege sticker bij wijze van anoniem naambordje op de borst. Zo ook Boesch. One of the guys dus en geen uitblinker die op het schild moet. Franui is een club zonder (persoonlijke) pretentie; een Oostenrijks jubelbandje dat eigenwijs verrast.
Schwung
Dat betekent dat liederen van Mahler, Schumann, Brahms en Schubert onderworpen worden aan de Franui-methode. Wars van humbug, maar zeker niet respectloos bouwt de band de gekende klassiekers om. Genadeloos brengen ze de historische liederen naar elders in tijd en plaats. Franui is niet vies van een zekere Schwung; inhaakbare volksdeuntjes met hoempa-substraat of een ware levenslied-touch in de vorm van Schlager-zwierigheid is hen niet vreemd.
Meerduidig
Even zo makkelijk neemt Franui de grote componisten mee naar een New Yorkse jazz-club of een dampend cabaret in Parijs. En dan hoor je ook nog flarden van Kurt Weill en Jean-Claude Vannier. Het stijf-klassieke jasje valt zo van de liederen af; ze komen thuis in een bedding waar je moeiteloos herkenning bij voelt. Ze worden er bovendien meerduidiger van. Treurnis kán ook wijzen op een goed leven toen alles nog goed was: Franui viert (op) zulke momenten uitbundig. De groep kan echter ook genoeg gas terug nemen om bij breekbaarheid uit te komen. Die doet qua intensiteit denken aan Jeff Buckley’s wereldberoemde geworden cover van Leonard Cohen’s ‘Halleluja’.
Tot stof
Bij vlagen ontlokken de vrolijke knipoogjes in de arrangementen grinnikjes aan het publiek. Die geven lucht aan een show die zonder stokken één geheel vormt. Niet in het minst wordt dat benadrukt door het videokunstwerk van Jonas Dahlberg dat zelfs al speelt bij binnenkomst. Langzaam smelt en vervalt het interieur van een slaapkamer: stoel weg, lampje, nachtkastje. Ook het bed vergaat tot stof en laat de ashes to ashes-thematiek nu de rode draad vormen doorheen de teksten van de liederen.
Verstaanbaar idool
Bas-bariton Boesch is een wereldklasse zanger met een timbre dat zowel mosgroen als messing en rood koper in herinnering roept. Zijn bereik is zo groot dat hij ‘Über die Heide’ van Brahms in de sopraanversie zingt. ’s Mans gezichtsexpressie, niet al te geëxalteerde gebaren en uiterst verstaanbare dictie geven de liederen niet alleen de nodige levenstocht. Boesch brengt ze ook dichtbij; maakt de teksten volgbaar en aanraakbaar. Net zoals iedereen een slaapkamer kent die Dahlberg laat zien, zo brengt Boesch herkenning. En dat is een identificatie die niet ver af ligt van het idooleffect dat popsterren kunnen hebben.
Waits & Brennan
Musicbanda Franui wil volgens muzikaal leider Andreas Schett “het kunstlied van zijn voetstuk halen.” De missie is “het wrange, het triviale, het rauwe en het ongepolijste weer een plek geven in deze muziek.” Het is dan ook weinig verwonderlijk dat de gedachten tijdens dit programma meermaals uitgaan richting Tom Waits en de schurkende en horkende arrangementen die diens vrouw Kathleen Brennan schrijft. Samen ook grote en grootse vertellers. Makers bovendien van muziek die je liefst niet in een concertsetting zou horen. Een louche nachtclub lijkt het natuurlijke habitat voor hun songs.
Troost en proost
Idealiter landt Franui op zijn manier in een Bierkeller met een publiek dat al een paar Schnapps achter de kiezen heeft. Waar je dan Purcell’s ‘Dido’s Lament’ hoort nadat de waard de laatste-rondebel geluid heeft. “May my wrongs create, no trouble, no trouble in thy breast”, zingt Boesch nog één keer. Als ware het een himmelhoch jauchzend, troostrijk drinklied. De daverende ovatie vult de zaal als een massaal Prosit!