De kans dat je in een museum geholpen wordt door iemand die daar onbetaald, puur voor haar lol staat, is de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen. Dit geldt vooral voor museumwinkels, museumcafés en garderobes, kortom, alles wat met commerciële activiteiten en bedrijfsvoering te maken heeft. Dit blijkt uit een nader onderzoek van de tamelijk juichende cijfers over 2017, die de Museumvereniging op 2 oktober naar buiten bracht. Maar je moet er dus wel even naar zoeken.
Lees hieronder wat er speelt.
Jaarcijfers publiceren is altijd een dingetje. De twee bekendste brancheverenigingen in de cultuursector maken er elk jaar een feestje van. Althans: een feestje vol goed nieuws. Of het nu gaat om onze schouwburgen en concertgebouwen, of om de musea: er is een panische angst voor negatieve publiciteit. Zelfs ‘nuance’ ligt gevoelig, al doet de Museumverenging dit jaar wel zijn best. Ondanks dat het ‘in totaal’ goed gaat met de Nederlandse musea, en er zelfs meer eigen inkomsten worden gegenereerd dan subsidie wordt ontvangen, verkeert een toenemend aantal musea in zwaar weer.
Wanneer je iets beter naar de cijfers kijkt, zie je dat de positieve resultaten vooral geboekt worden in de provincie Noord Holland. Specifieker wordt het niet, zo wisten we vorig jaar al, maar iedereen kan bevroeden dat de blijmakende ontwikkelingen vooral plaatsvinden in Amsterdam. Schagen telt daarin minder hard mee. Verder van Amsterdam zijn het vooral de kleine en middelgrote musea die steeds meer moeite hebben het hoofd boven water te houden. Het aantal musea dat puur op vrijwilligers draait, is tussen 2016 en 2017 toegenomen van 13 naar 15 procent.
Stijgen is dalen
Verontrustender is, dat het percentage vrijwillige FTE’s in diezelfde tijd steeg naar minstens 37 procent, tot zelfs 43 bij de ‘geschiedenismusea’. Dat zijn toch forsere getallen dan de – op zich positief te waarderen – stijging van het aandeel betaalde banen in de sector. Over het geheel genomen nam overigens het aantal FTE’s af van 9900 naar 9800: een marginale daling, wellicht, maar betekenisvol als je dat rekent bij de stijging van het aantal werkers in de sector. Dat steeg namelijk van 38000 naar 40000.
Volgens de Museumvereniging stijgt het aandeel betaalde FTE. Logisch: het aantal banen stijgt, terwijl het aantal FTE afneemt. Er werken dus meer mensen betaald in de musea, maar dat zijn aanzienlijk minder fulltime banen. Er zijn dus meer mensen met een vast contract, maar dat vaste contract bevat steeds minder uren. Gevoegd bij de stijging van het aandeel vrijwillige werkers is dat dus eigenlijk helemaal niet zo’n gunstige ontwikkeling. We kunnen die wellicht het beste samenvatten met: steeds minder mensen kunnen goed rondkomen van hun werk in een museum. Of: werken in een museum is voor steeds minder mensen een hoofdinkomen. Het gaat goed met musea als je er op bezoek komt, of wanneer je (betaald) directeur bent.
Het overzicht van de stijgers en dalers
2015 | 2016 | 2017 | |
Banen | 36000 | 38000 | 40000 |
Betaald | 13000 | 12000 | 11000 |
Onbetaald | 23000 | 26000 | 27000 |
FTE | 10700 | 9900 | 9800 |
(bron: Museumvereniging)
Het blijft een beetje jammer dat de Museumvereniging de eigen cijfers zo wollig presenteert. Een oppervlakkig lezer pakt de vrolijke headline, en pas na veel heen en weer zoeken ontdekt een iets nieuwsgieriger ingesteld persoon pas wat er werkelijk staat. Het is zo jammer dat gewoon transparant zijn, een van de basiseisen van de Fair Practice Code, zo lastig blijft voor werkgevers in de kunsten.