De dansfilm neemt een unieke plaats in binnen het filmaanbod. Niet louter gedreven door psychologisering of tekst, biedt het alle mogelijkheid voor experiment in vorm en inhoud. Maar dat betekent ook dat het lastig te plaatsen is. En dus lastig te maken.
In het tweede deel over de groeipijnen van de dansfilm komen 2 dansers en performancekunstenaar aan het woord. Ik sprak met Jorijn Vriesendorp, Joseph Simon en Karel van Laere over waar zij tegenaan lopen met het maken van hun films. Zij benaderen film vanuit een andere discipline, die aan heel andere budgetten en maakprocessen is gewend. Waar een filmproducent begint te denken vanaf honderdduizend euro, komen we hier al een heel eind met een paar procent daarvan, veel liefde, goede vrienden en crowdfunding. Maar dat kun je niet eeuwig volhouden.
Voor een appel en een ei
Jorijn Vriesendorp heeft haar sporen verdiend als danseres en actrice bij Chunky Move in Australië en diverse gezelschappen in Duitsland zoals de Schaubuhne in Berlijn. Inmiddels heeft ze haar hart verpand aan de dansfilm en zou ze zich daar het liefst helemaal aan wijden. En terecht. Met minimale middelen heeft ze nu al twee eigen films gemaakt. While she waits is de korte film die ze tijdens haar zwangerschap maakte. Ze deed een aanvraag voor een beperkt budget bij het AFK. Daar zei men dat het plan een beetje rammelde maar begreep men ook wel dat als je een film wilde maken terwijl je zwanger bent, er nogal een tijdslimiet aan zit.
Net als met Landbrot, dat te zien was op het laatste Cinedans-festival, wilde iedereen er aan meewerken voor de liefde voor het project. Niemand heeft een fatsoenlijke dagprijs gekregen. De kaart van ‘met vrienden werken’ is nu uitgespeeld. Dat kan ze niet nog een keer doen. En aan crowdfunden zit ook een limiet, daar kun je ook maar twee keer mee aankomen. Tot nu toe had ze zich nog niet heel diep in de fondsen verdiept, maar dat zal nu moeten veranderen.
Dansmaker Joseph Simon heeft eigenlijk bij toeval een dansfilmpje gemaakt. Hij deed onderzoek naar de plié, naar wat je daar allemaal mee kon. En bedacht daarna dat hij een camera nodig had om meer te kunnen. Gelukkig steunde Dansateliers in Rotterdam hem en maakte het mogelijk om een paar dagen te draaien. Daar kwam hij erachter dat filmmaken echt een heel ander vak is. Zijn filmpje is heel erg DIY tot stand gekomen, met hulp van vrienden. Hij liet hen iets zien van zijn urban achtergrond, zij hielpen hem met montage. Net als bij Jorijn werkte dat wel, maar om een volgende stap te zetten is er echt meer nodig.
De frustrerende tocht langs de fondsen
Bij uitstek multidisciplinair is Karel van Laere. Hij heeft de performance-opleiding gedaan in Maastricht, iets heel anders dan de toneelacademie waar die deel van uitmaakt. Hij maakt performances, documenteert ze en maakt ook installaties. Zelf ziet hij zijn werk eerder als beeldende kunst dan als dansfilm, sterker: hij heeft nooit de intentie gehad een dansfilm te maken. Toch selecteerde Martine Dekker zijn eerste film SLOW voor Cinedans, waar hij prompt de publieksprijs won. In SLOW sleept van Laere zichzelf aan een koord door Taipei. Het is een prachtige reflectie op de kwetsbaarheid van het menselijke lichaam, maar ook op het lichaam in de stad en openbare ruimte. Een verrassend gelaagd werk voor een jonge maker.
Zijn werk kwam niet zonder slag of stoot van de grond. Voor het Mondriaanfonds had hij de verkeerde opleiding, hoewel performance meer met beeldende kunst dan met theater verwant is. Misschien kan hij er ooit weer terug voor een aanvraag als hij de Rijksakademie doet. Bij Fonds Podiumkunsten kon hij echter in eerste instantie ook niet terecht. “Pas toen ik eenmaal duidelijk kon maken in wat voor gebied ik me met mijn werk begeef kon ik na een ietwat frustrerende tocht terecht bij zowel het Stimuleringsfonds en Het Fonds Podiumkunsten. Van het Fonds Podiumkunsten heb tussen 2017 en 2019 een ‘Nieuwe Makers’-subsidie gekregen waar ik ze erg dankbaar voor ben.” Nu hij een internationaal erkend kunstenaar is, kon hij zelf een keer iemand aandragen bij het Stimuleringsfonds, die tussen wal en schip dreigde te vallen.
Karel is van dit gezelschap de enige die nu aan grote projecten met dito budgetten werkt. Op dit moment is hij een installatie voor Station Sloterdijk aan het ontwikkelen. Hij is er heel blij mee dat hij iedereen kan betalen. Toch ziet hij veel heil in de kleine potjes bij de fondsen. “Dat is waardoor vernieuwing mogelijk gemaakt wordt en jonge makers aan de slag kunnen. En zelfs is het soms zo dat grote budgetten je tegen kunnen houden. Op de academie leer je niet om in grote bedragen te denken, dat moet je echt leren.”
Wat er beter kan
Wat alle drie gemeenschappelijk hebben is dat ze meer support van de fondsen zouden willen. Feedback op plannen, maar ook op de verantwoording. Vaak steek je ontzettend veel tijd in een goede aanvraag en is het heel frustrerend als die om formele gronden niet gelezen wordt. Maar ook achteraf: wat gebeurt er eigenlijk met de verantwoording? Leest iemand die echt, of wordt er alleen naar de cijfers gekeken? Het zou fijn zijn als je iets terughoort over wat je hebt gedaan en bereikt.
Karel ziet wel een sprankje hoop: er is nu iemand bij de fondsen die projecten die buiten de boot dreigen maar wel kwaliteit hebben, redt.
Joseph wil graag specifieke feedback op hoe dansers en filmmakers met elkaar kunnen werken. “Soms krijg je feedback van de fondsen, maar het zou goed zijn als makers iets meer gesteund of gepusht worden om na te denken hoe de twee disciplines met elkaar in communicatie gaan. Misschien heeft de maker te weinig kennis om zich goed te kunnen uitdrukken, maar heeft die wel een heel goed idee.”
Zijn advies aan makers is goed door te denken, planning te maken, nauwkeuriger te zijn in de organisatie. Hij heeft zijn film benaderd vanuit zijn research. De filmmensen waar hij mee werkte, vroegen waar zijn draaiboek was. Joseph heeft zich in dit project gestort zonder een filmachtergrond en heeft ervan geleerd dat het is belangrijk om ook praktisch te denken. Misschien kunnen fondsen daar begrip voor hebben en kunnen dansmakers begrijpen dat ze specifieker moeten worden.
Karel ziet veel in een persoonlijk gesprek met de fondsen. Ook hij ziet dat sommige, met name beginnende makers, misschien te vaag zijn in hun aanvraag. In een gesprek is het makkelijker te beoordelen of iemand onervaren is in aanvragen of een nog niet genoeg doordacht plan heeft.
Mogen we Point Taken terug?
Jorijn zou het liefste Point Taken of iets soortgelijks terug hebben. Dat was een project van NPO en Cinedans, met geld van het Mediafonds en Fonds Podiumkunsten. Een choreograaf en een filmmaker werden aan elkaar gekoppeld om samen een korte film te maken. Samenwerken tussen disciplines op professioneel niveau met professionele middelen. Dat er op recht ergens geld is. “Als je While She Waits en Landbrot zou berekenen naar wat het echt kost als je je crew en cast zou betalen, dan zou je deze films zeer moeilijk gefinancierd krijgen.”
Tot nu toe kwam ze weg met crowdfunding en kleine bedragen. Onlangs is er een samenwerkingsproject stil komen te liggen, waar iedereen voor niks aan meewerkte, omdat ze dansfilm een warm hart toedragen. De administratie kosten voor de muziekrechten bleken na de edit buiten proportie te zijn, terwijl de artiest er graag aan mee wilde werken. En toch willen ze er wel mee door, ze willen kijken welke fondsen er zijn en hoe je mensen er voor kunt warm krijgen.
Er is echt genoeg talent in dit land. En er zijn voldoende ideeën. Wat Martine Dekker al zei in het eerste deel: er is wel ondersteuning nodig. Filmproducenten weten de weg wel, en veel filmmakers ook. Daar is de behoefte vooral aan meer ruimte voor experiment. Aan deze kant, de kant van de dansmakers, is vooral behoefte aan iets meer coaching vanuit de fondsen. De structuur voor dansmakers is losser dan die in film. De kans op verdwalen is groter. Met het experiment zit het wel goed. Nu de randvoorwaarden nog.