Djino Alolo Sabin (1990) zit er ontspannen bij, ’s ochtends in het hotel in Brussel. De avond ervoor heeft hij voor het eerst zijn solo Piki Piki gedanst, die ook tijdens het Holland Festival te zien zal zijn in Theater Frascati. De voorstelling raakt aan veel heftige thema’s, maar is alles behalve melodramatisch. Er spreekt eerder een onverdroten optimisme uit. Piki Piki is de naam van kapotte bus, waar hij in zijn jeugd in Kisangani mee speelde.
Waarom heb je je voorstelling naar een kapotte bus genoemd?
‘Als kind bracht ik veel tijd spelend op straat door. Mijn vader, zoals zo veel vaders, dronk. We kwamen alleen thuis om te eten en te slapen. Op een dag bedachten we, met wat andere kinderen, om die oude bus door de straten te gaan duwen. Het werd een spel dat dagen duurde, waar iedereen aan mee deed. Toen ik na de start van mijn danscarrière weer eens thuiskwam in mijn buurt, realiseerde ik me dat dezelfde mensen, met wie ik dat Piki-Piki-avontuur had beleefd, er nog steeds waren. Dat er niet werkelijk iets in beweging was gekomen. Die oude bus staat symbool voor Congo, en de jeugd die dingen in beweging moet zetten.’
Wat is de relatie van je familie met het bloedige verleden, het Belgische koloniale regime, Mobutu, de burgeroorlogen en opstanden?
‘Na de moord op Lumumba heeft mijn grootvader op een goede dag tegen zijn vrouw gezegd: Zorg voor de kinderen, ik ga met andere aanhangers de strijd voortzetten. Hij is nooit teruggekeerd, vast en zeker ook vermoord. Al die mannen zijn verdwenen, zonder dat er iets van hun overbleef. Lumumba is niet de enige die niet begraven is, ook van mijn grootvader ontbreekt ieder spoor. Als je nu de brief van Lumumba aan zijn vrouw Pauline leest, vanuit de gevangenis vlak voordat hij werd vermoord, dan begrijp je dat hij vijftig jaar te vroeg was, dat mijn generatie de generatie is die moet opstaan en iets moet veranderen. Die brief is een soort voorspelling. Er spreekt een enorm verlangen uit om dingen anders te gaan doen. Daarom begin ik er mijn solo mee.’
In het einde van de voorstelling zit een tekst over het ontbreken van graven, van plekken waar de doden herdacht kunnen worden.
‘Dat is natuurlijk het navrante. Mijn grootvader is nooit teruggekeerd, maar mijn moeder heeft jarenlang, tussen 2000 en 2006, voor het Rode Kruis gewerkt om doden te begraven. Er laaiden voortdurend nieuwe gevechten op, doordat de oude Kabila de Ruandezen en Oegandezen binnenhaalde om Mobutu te verdrijven. De solo is een poging tot monument, maar gaat ook over de noodzaak van verandering.’
Je hebt het ook over feminisme, en de rol van de vrouw in Congo.
‘De relatie met mijn ouderlijk huis is dubbelzinnig. Zelfs toen ik vorig jaar mijn moeder ging bezoeken om de video te maken, had ik nog angst om mijn ouderlijk huis binnen te gaan. Ik heb haar ook gevraagd: het feit dat je als professional slachtoffers begroef, heeft dat er ook voor gezorgd dat je ook ons als familie hebt begraven? Ze begreep het niet.’
Je bedoelt dat ze niets deed aan het geweld van je vader?
‘Het feit dat ze ons met die man liet opgroeien, jarenlang, was zoiets als ons begraven. In de Congolese wet staat dat de man het hoofd van de familie is en zijn vrouw moet beschermen, en dat zij hem in ruil gehoorzaamheid, obéissance, verschuldigd is. Het is dat woord dat in mijn hoofd bleef rondzingen. Via de geschiedenis van mijn moeder wil ik de positie van de vrouw in Congo, en in Afrika bevragen.’
Gaat het over gebrek aan verzet? Over passiviteit, gebrek aan perspectief? Wat had je moeder moeten doen?
‘Mij gaat het vooral over waardigheid. Congolese vrouwen moeten uit die positie van gehoorzaamheid komen. Ze zijn geconditioneerd, de meisjes, de vrouwen, de moeders. Ik heb niet de pretentie om heel Congo te veranderen, maar ik stel vragen bij dat systeem, de logica.’
Dat gaat ook op voor jouw eigen generatie?
‘Je kunt in Congo een directrice van een onderneming tegenkomen, een grote baas dus, die zichzelf nog steeds als de mindere ziet van mannen. Ik leef nu in Europa, waar mannen en vrouwen quasi gelijk behandeld worden. Maar in Congo worden vrouwen als minderwaardig beschouwd. En dat is gevaarlijk, ook voor mannen, voor de maatschappij als geheel. Het is een patriarchale structuur, die met de kolonisatie is meegekomen en nog steeds heel diep zit.’
‘Congo is een geruïneerd land, op alle niveau’s, politiek, economisch, maar ook qua mentaliteit. We hebben van de kolonisatie niets dan ruïnes geërfd, ook in menselijk opzicht. Alles moet overnieuw worden opgebouwd, want alles draait nog steeds om die oude normen. Dat is ook waarom ik aan het begin van de solo heel lang niet van m’n plaats kom, alles heel repetitief houd, omdat het iets is dat in zichzelf draait, op geen enkele manier van zijn plek komt, geen enkele vooruitgang boekt of verandering brengt.’
Heb je ooit met je moeder over deze dingen gesproken?
‘Nee. Ze is vorig jaar juni gestorven. Sindsdien droom ik heel veel van haar. We waren heel close, maar over politieke of persoonlijke dingen spraken we nooit. Met de solo wil ik een stem geven aan de vrouwen uit de buurt waar ik opgroeide, maar hen ook ter verantwoording roepen, waarom ze zich niet verzetten tegen hun mannen.’
Ze deden het huishouden, brachten het geld binnen, voeden de kinderen op en ..
‘… deden boodschappen, maakten het eten klaar, zetten het op tafel, hun man eet, drinkt en slaat er op. Een terugkerende vernedering, waar iedereen mee leefde. Die uit een andere vernedering voortkwam natuurlijk. Mijn vader groeide op zonder vader, hij was zeven toen zijn vader vertrok. Hij groeide op zonder enige oriëntatie. Ik wil het niet te politiek maken, ik hou niet van de haat, maar ik heb wel behoefte aan een ruimte waar ik me kan terugtrekken.’
‘Ik zou niet in Brussel kunnen leven. Het zou me voortdurend herinneren aan de gruwelen, aan het koloniale systeem dat mijn grootvader en mijn vader van hun leven heeft beroofd. De voorstelling gaat over mijn familie die verwoest is, verscheurd door het koloniale regime. Ik ben de enige in die familie die nu heel voorzichtig aan een soort herstel kan werken. Tot nu toe, vanaf het vertrek van mijn grootvader, waren we begraven. Mijn zoon heet Elikia, wat hoop betekent. Je wilt de geschiedenis overnieuw beginnen.’
En speelt de dans daar een speciale rol in? Je bent groot geworden als hiphopper en je werkt nu als danser met choreografen als Olivier Dubois, Magui Marin en Boris Charmatz.
‘Toen ik opgroeide in Kisangani bestond Studios Kabako nog niet, er waren geen scholen waar je dans kon studeren. Faustin Linyekula was toen nog in Europa. Kisangani was door de oorlogen volledig afgesneden van Kinshasa. Het was gruwelijk vaak, door de bombardementen. Sinds het maken van mijn eigen werk laat ik dat soort herinneringen soms weer toe. Maar lang heb ik ze begraven.’
‘Ik was ook behoorlijk religieus. We camoufleerden het geweld met religie. Ik was misdienaar, was trots om het kruis te dragen tijdens de diensten, en wilde priester worden. Totdat ik op een goede dag een clip zag op televisie, Let me love you van Mario, en totaal in de ban van de choreografie raakte. Ik wilde precies dat gaan doen met mijn vrienden. Het werd een enorm succes. We waren niet de eerste hiphoppers in Kisangani, maar wel de eerste generatie die een groot publiek wist te bereiken. Heel Kisangani [nu wonen er ruim anderhalf miljoen mensen] stond op z’n kop en wij besloten verder te gaan als de Bad Boyz.’
‘Faustin Linyekula zag ons in 2008 repeteren achter het huis van een bevriende muzikant en nodigde ons uit bij Studio Kabako. We snapten niet veel van wat hij ons voorstelde, la danse contemporaine??? Het klonk absoluut niet stoer, en we hadden ook geen benul van waar hij het over had. Maar uiteindelijk ben ik mee gaan doen in het vijfjarig programma, dat toen bestond, met trainingen en workshops. En zo is mijn officiële dansopleiding begonnen bij Studios Kabako. Later nodigde Olivier Dubois mij uit om mee naar Frankrijk te komen, om met hem te werken.’
Je eerste eigen werk, samen met Christina Towle, bij Studio Kabako, was een trio over de fameuze bokswedstrijd tussen Ali en Foreman, in Kinshasa in 1974, Debout – Se relever.
‘Ik was onder de indruk van wat Ali heeft gedaan voor de strijd van zwarte mensen in de Verenigde Staten. Ik hou van boksen, de mentaliteit, de psychische voorbereiding die het vergt. Ik ben danser, maar ik identificeer me met de bokser. Ik ben ook een vechter. Dat levert bepaalde uitgangspunten op. Ik wilde de dialoog met de geschiedenis niet aangaan door de bokswedstrijden zelf te laten herleven, maar door met de gemoedstoestand van Ali voor te stellen. Hoe je je staande houdt in een land dat je probeert klein te krijgen.’
Wat heeft je doen besluiten om met dit nieuwe werk alleen te gaan, een autobiografische solo te maken?
‘Mijn hele leven voelt een beetje als een solo, vanaf het eerste begin. Toen ik jong was, was er nog geen elektriciteit in la Tschopo. Elke dag eindigde uiteindelijke alleen in het duister, van mijn kamer. Ik denk dat Congo, vandaag de dag, de strijd die we leveren – als je het wat breder bekijkt, het nodig heeft dat we een individualistisch bewustzijn ontwikkelen. Dat iedereen, voordat ze een collectief standpunt innemen, een individuele afweging maakt, individueel besluit om zich te verzetten of op te staan. Ze zeggen vaak dat de massa geen ziel heeft. Ik heb Congo, mijn familie, maar uiteindelijk gaat het er om wat ik, als individu kan doen.’
Is dat een ruimte die weinig mensen durven in te nemen, ook voor jonge, optimistische Congolezen?
‘Vaak als mensen het over het collectief hebben, doen ze maar wat. Het levert weinig op. Het collectief wordt al zo lang gedacht, maar het komt steeds bij het zelfde punt uit. Ik bedoel, laten we het niet over de Congolese politiek van de afgelopen decennia hebben. Het is een kliek, die alleen voor hun eigen familie werkt. Denk aan het kobalt. Congo is van de rijkste landen ter wereld, maar de winsten van het goud, de diamanten en het kobalt komen niet terecht bij het volk, dat gemiddeld van 1 dollar per dag leeft.’
In Afrika is het nodig om de “luxe” van het individualisme te cultiveren?
‘Het is alsof je besluit in je eigen omgeving er eens flink de bezem door te halen. Als je maar volhoudt, dan wordt het ook echt schoon op die ene plek. En als genoeg mensen dat doen, ongeacht wat de rest er van vindt, dan verandert er wat, petit à petit. Dat is hoe ik er op het moment over denk: kleine, persoonlijke dingen doen. Piki Piki is misschien een klein, persoonlijk verhaal. Maar tegelijkertijd is het ‘t verhaal van een hele generatie, niet alleen van mijn jeugd in Kisangani, of van Congo, maar van een heel continent of zelfs de humaniteit in z’n geheel. We hebben het over de opwarming van de aarde, uiteindelijk is het onze menselijkheid die op het spel staat, de toekomst. Dan moeten mensen, individueel, in actie komen, wil er wat gebeuren.’