Ze overleefde een hersenbloeding en een ernstig auto-ongeluk. Doodsangst heeft schrijfster Rosita Steenbeek (62) daardoor niet meer, wel juist een enorme levenslust. Het heeft haar verrijkt. ‘Door de dood in de ogen te zien, begreep ik dat liefde het belangrijkste is in het leven.’
1. Zonder relatie kun je ook gelukkig zijn
‘Ik ben al een aantal jaren alleen en dat vind ik prima. Ik ervaar veel liefde in vriendschappen en voor mijn moeder, mijn jongere broer en twee zussen; mijn vader leeft helaas niet meer. Dat zijn grote liefdesrelaties in mijn leven. Ik herinner me nog dat toen ik heel klein was en mijn ouders elkaar omhelsden, ik mijn armpjes naar hen uitstrekte om opgetild te worden. Die liefde tussen hen, daar wilde ik bij zijn. Het is een oerbeeld uit mijn jeugd. Doordat ik ben voortgekomen uit grote liefde, kan ik meer tegenslag aan. Het heeft mij een stevig fundament gegeven.
Ik ging ervan uit dat mij dat ook zou gebeuren: dat ik de man van mijn leven zou ontmoeten en kinderen zou krijgen. Het liep anders. Een grote liefde diende zich niet op het juiste moment aan. Later paste het praktisch gezien ook niet meer bij mijn manier van leven. Ik woon al dertig jaar in Rome en reis veel naar Nederland en andere plekken. Vroeger dacht ik dat mijn geliefde wel zou meereizen, maar niet iedereen kan of wil dat.
Natuurlijk mis ik iets wezenlijks. Ik zou het liefst iemand aan mijn zijde hebben gehad met wie ik alle verschillende fasen kan meemaken. Maar een relatie is voor mij geen voorwaarde om gelukkig te zijn. Ik ben goed alleen. Ik beleef die verschillende fasen in mijn lange vriendschappen. Daardoor kan ik er ook meer voor anderen zijn, zoals voor mijn fantastische moeder van 84, met wie ik elke dag Skype. Waarschijnlijk was een relatie belangrijker voor me geweest als ik saaier werk had gehad, maar ik heb een vervullend en inspirerend beroep. Als ik met een boek bezig ben, is dat een relatie op zich. Niet als surrogaat natuurlijk, maar schrijven is wel een manier om met mijn medemens in verbinding te staan. Het is zingeving en een ontdekkingsreis tegelijk: ervaringen omzetten in een boek is louterend, spannend en soms ook troostrijk. En ik heb het nodig om daarmee alleen te kunnen zijn.’
2. Denk niet te snel dat je iemand kent
‘Mijn oma Rose, naar wie ik ben vernoemd, was een Duitse jodin. Ze heeft geleefd tot mijn vijfendertigste. Bij het verschijnen van mijn debuut zei mijn vader al dat ik over haar moest schrijven, maar ik begreep niet waarom. Pas jaren later ontdekte ik dat zij en al die andere leuke kosmopolitische familieleden van mij – ooms en tantes uit Brazilië, Canada, New York, Israël – eigenlijk vluchtelingen waren uit nazi-Duitsland. Mijn charmante, elegante oma, die altijd alles onder controle had en evenwichtig was, bleek de vreselijkste dingen te hebben meegemaakt en veel familieleden te hebben verloren tijdens de Holocaust.
Het deed me beseffen dat we veel te snel denken een ander te kennen. Alleen door met elkaar in gesprek te gaan, onze verhalen met elkaar te delen, komen we voorbij onze eigen mening en oordelen. Dat heb ik opnieuw ervaren toen ik de afgelopen twee jaar in aanraking kwam met vluchtelingen. Ik was door de CPNB gevraagd een essay over compassie te schrijven. Ik wilde mijn persoonlijke ervaringen met compassie mengen met iets uit de actualiteit. Toen ik een documentaire zag over een arts die zich inzette voor de vluchtelingen die op Lampedusa strandden, besloot ik daarnaartoe te gaan. Ik kwam in een totaal andere wereld terecht, waar je in het bevoorrechte rijke westen gemakkelijk aan voorbij kunt leven.
Mijn boek Wie is mijn naaste? Mijn verhaal over de vluchtelingenopvang is daar het vervolg van. Meerdere keren verbleef ik een aantal weken op Lampedusa en in een vluchtelingenkamp in Libanon, vlakbij de Syrische grens. Ik werd hartelijk opgenomen door die Syrische families. Ze deelden het weinige dat ze hadden, vertelden over de verschrikkingen die ze hadden meegemaakt. Maar er was ook veel vrolijkheid. Met de meisjes en jonge vrouwen speelde ik spelletjes, we zongen liedjes en dansten onder de sterren. Ik sliep bij de Syrische vrouwen in de tent, matras tegen matras. Ze vroegen oprecht geïnteresseerd naar mijn leven, wilden foto’s zien van mijn familie. Ik leerde daar ook vrouwen in nikab kennen, van die zwarte schimmen waar ik vroeger een oordeel over had. Onder die doeken bleken echter humoristische, krachtige vrouwen verstopt te zitten. Ook met een aantal Afrikaanse minderjarige asielzoekers ben ik bevriend geraakt. Jongens die gerijpt en wijs zijn door alles wat ze hebben meegemaakt. Het enige wat ze willen is een normaal leven en ze zijn bereid daar hard voor te werken.
Ik zou het iedereen gunnen om eens een weekje in zo’n kamp te gaan helpen – wat gaan je ogen daarvan open. De hulporganisatie Operazione Colomba heeft als motto: waarom zou mijn leven meer waard zijn dan dat van een ander? Dat is zó waar. We zijn allemaal mens. Om dat te beseffen, moeten we veel meer kennis nemen van elkaars verhaal.’
3. Doodsbesef doet leven
‘Ik ben me al vroeg bewust geworden van de broosheid van het leven. Op mijn dertiende kreeg ik een hersenbloeding op school. Een halfjaar lang lag ik in een verduisterde kamer. Gek genoeg was ik voor mezelf niet bang om dood te gaan, ik dacht vooral dat ik mijn ouders dat niet kon aandoen. Ik hield er een blinde vlek en epilepsie aan over. De vanzelfsprekendheid van het leven was weg. Met mijn hartsvriendinnen had ik lange gesprekken over de zin van het bestaan. Later maakte ik nog een keer zoiets mee. In 2002, een maand na de dood van mijn vader, kregen we na afloop van een ‘troostetentje’ een ernstig auto-ongeluk. De neef van mijn vader, die de auto bestuurde, kwam daarbij om en mijn moeder en ik raakten ernstig gewond. Vele maanden lagen we naast elkaar in het ziekenhuis.
De confrontatie met sterfelijkheid heeft me verrijkt. Het deed me al vroeg inzien hoe kostbaar het leven is en dat ik mijn tijd hier niet maar een beetje wilde uitzitten. Ik wil het leven ten volle te leven, er het beste en mooiste van maken. Door de dood in de ogen te zien begreep ik dat liefde het belangrijkste is. Daardoor maak ik andere keuzes. Toen het met mijn vader bijvoorbeeld niet zo goed ging, besloot ik naar hem toe te gaan in Nederland, ook al was ik door een tijdschrift gevraagd om Odysseus na te reizen. Tijdens wat later zijn laatste maanden bleken te zijn, kon ik daardoor elke dag in zijn en mijn moeders nabijheid verkeren.
Ik denk dat ik beter in het hier en nu ben gaan leven en meer lichtheid ervaar. Ik laat me niet meesleuren door zorgen. Soms kan ik me erover verbazen dat anderen zich opwinden over onbelangrijke dingen of enorm druk zijn met het najagen van bezit. Of het niet willen hebben over dood, ziekte of andere nare dingen die je als mens kunnen overkomen. Dan sluit je je ogen voor een wezenlijk aspect van het bestaan, vind ik. Leef het leven met alles wat daarbij hoort, ook de dalen. Door de dood tot reisgenoot te maken, kun je de mooie en ook de eenvoudige dingen beter op waarde schatten, je zegeningen tellen én vieren.’
4. Er moet ruimte blijven voor het onverwachte
‘Ik heb ontdekt dat voor mij de meest ideale manier om te leven – en te schrijven – draait om balans tussen overgave en controle. Plannen maken, maar ook ontvankelijk zijn voor onverwachte wendingen. Niet te krampachtig aan iets vasthouden, maar ook geen speelbal worden – dat is de kunst. Daarvoor probeer ik goed te luisteren naar mijn intuïtie. Dat heeft ervoor gezorgd dat ik na mijn afstuderen in Rome ben gebleven, omdat ik hier een sterk gevoel van thuiskomen ervoer, ook al had ik me voorgenomen om daarna verder te reizen naar Parijs en New York. Toen ik werd gevraagd voor dat essay over vluchtelingen, was ik eigenlijk bezig met een roman over de Oudheid. Maar ik raakte zo betrokken bij het vluchtelingendrama, dat ik besloot deze roman even te laten liggen en het antieke Rome voor Lampedusa en Libanon te verruilen.
Als je openstaat voor het onverwachte, blijft het leven verrassend. Hoeveel mensen dromen er niet al jaren van om een grote reis te maken of willen eigenlijk weg bij hun partner? Doe dat dan! Je moet je nooit laten leiden door angst voor het onbekende of voor verandering, want het leven ís verandering. De tijd verstrijkt en op een gegeven moment kan het misschien niet meer.’
5. Nieuwsgierigheid houdt je jong
‘Als klein kind wilde ik graag bij de volwassenen zitten en verstopte ik me onder de kussens van de bank om naar hun gesprekken te kunnen luisteren. Als er werd gezegd dat iets niet voor kleine kinderen was, dacht ik bij mezelf: Ik begrijp dit net zo goed als jullie, want in mijn diepste wezen ben ik een oude man.
Toen ik als twintiger relaties kreeg met oudere mannen, riep ik al dat hun leeftijd er niet toe deed. En dat wás ook zo. Ik viel niet per se op oudere mannen, zoals iedereen dacht. Ik ontmoette toevallig deze mannen, die eigenlijk gewoon jongens waren gebleven en heel creatief waren. Nu denk ik dat die aantrekkingskracht misschien toch wel een beetje met mijn vader te maken had, op wie ik heel dol was. Hij was letterkundige, een geestige en taalgevoelige man. Door hem was ik zo bevattelijk voor die oudere, sprankelende geesten. Later kwam ik erachter dat sommige mannen van mijn eigen leeftijd of jonger dat ook hadden en kreeg ik een langdurige relatie met iemand die bijna twintig jaar jonger was dan ik.
Ik heb gemerkt dat leeftijd betrekkelijk is. Daardoor kan ik bevriend raken met mensen die ouder of juist veel jonger zijn dan ik. Voor mij zijn originaliteit en nieuwsgierigheid belangrijk, openheid en levenslust. Sommigen hebben dat nog volop op hun tachtigste, anderen al niet meer op hun dertigste. Ik streef ernaar om zelf ook die nieuwsgierige en open levenshouding te behouden. Ik vind het niet erg om ouder te worden, ook niet fysiek. Je moet niet krampachtig aan de jeugd vasthouden, vind ik. Alleen aan de innerlijke jeugd.’
6. Religie geeft handvatten voor het leven
‘Ik begrijp dat voor iemand die op een beklemmende manier met het geloof is opgevoed, met allerlei verboden, het een opluchting is om daarvan verlost te zijn. Maar ik heb godsdienst op een prettige manier meegekregen. Mijn beide opa’s waren dominee; van mijn moeders kant zijn ze predikant sinds de Reformatie. Mijn vader kon prachtig uit de Bijbel voorlezen en vertelde niet alleen over het christelijk geloof, maar ook over het hindoeïsme, boeddhisme, het jodendom. Van mijn moeder en oma leerde ik om de bijzondere momenten te vieren. Feestelijke diners, de stoel versieren als iemand jarig was, aandacht voor rituelen. Naar de kerk gaan heb ik nooit als drukkend ervaren. Ik hoorde altijd wel iets wat me raakte en vond het fijn om samen te zingen en te bidden met mensen van alle leeftijden, rangen en standen.
Het is mooi om in een traditie te staan, omdat dat veel geeft. Dat besef ik des te sterker op momenten van dood en afscheid, zoals tijdens de indrukwekkende rouwdienst van mijn vader. Ik realiseerde me dat mijn godsdienstige opvoeding me handvatten heeft gegeven om met de grote momenten in het leven om te gaan, door er met rituelen, oude teksten, liederen en gebed vorm aan te geven.
Mijn geloof is niet meer dat kinderlijke geloof van een vader in de hemel, maar de figuur van Jezus is voor mij nog steeds een concrete inspiratie. Je naasten liefhebben, vergevingsgezind zijn, dat zijn waarden die ik belangrijk vind en in de praktijk probeer te brengen. Het gevoel gedragen te worden, ervoer ik heel sterk toen ik maandenlang op mijn rug in het ziekenhuis lag, buiten de tijd, niet meer bang voor de dood. Het was een bewegingloze pelgrimage. Een vorm van verlichting.’