Wie nu geen huis heeft, bouwt het ook niet meer, wist Rilke al. Het virus trekt een duidelijke scheidslijn tussen hen die de liefde vonden en zij die nog op zoek zijn. Het vasthouden van liefde is in deze tijd een krampachtige kwestie. Wie uit elkaar gaat, gesteld dat men al samenwoonde, al dan niet met kinderen en/of huisdieren die ook nergens om hebben gevraagd, moet verhuizen – en probeer bijvoorbeeld maar eens een wasmachine te verplaatsen in de anderhalve meter-samenleving.
Het zoeken, daarentegen, verandert in een hoofse kwestie. Men verneemt van elkaars bestaan, schrijft elkaar, stuurt beeld en geluid over en weer en dan, als we over wie weet hoe lang weer onze holen uit kruipen en op elkaar afrennen, is het maar hopen dat de ander niet al te vreemd aanvoelt of ruikt – maar zelfs dan is het binnen redelijke grenzen waarschijnlijk mogelijk om samen gelukkig verder te gaan, omdat het stel samen al zoveel heeft meegemaakt, volgens de principes van het Stockholm-syndroom en de ontberingen van een gemeenschappelijke ontgroening.
Maar: de nieuwe liefde zal zelden standhouden. Wanneer de druk en isolatie van de snelkookpan die corona is en hopelijk ooit was zal zijn vervlogen, zal blijken dat het meer hechting dan liefde was, en deze hechtingen zullen oplossen in nieuw, vers vlees, dat voor een behoorlijk deel zal bestaan uit relaties die met de hakken over de sloot het einde van dit tijdperk hebben gehaald, maar nu opgelucht exploderen in orgastische golven van vrije liefde.
Partners die het virus samen zijn doorgekomen zullen gewoon doorgaan met leven zoals ze tijdens corona deden, als Japanse soldaten die nog tot in de jaren zeventig doorvochten in de jungle en met scherp schoten op iedereen die probeerde ze te komen vertellen dat de Tweede Wereldoorlog voorbij was.