Sinds een week of twee zit het woord ontzamelen in mijn hoofd.
Een politicus uit Amsterdam stelde voor om As I opened Fire van Roy Lichtenstein te verkopen. Geschatte opbrengst: 40 tot 50 miljoen. Met dat geld kon de Amsterdamse kunstsector worden gered en als er wat overbleef ook nog werk van nieuwe kunstenaars worden gekocht.
De politicus houdt zelf niet van Pop-art en kwam daarom tot zijn keuze. Wat hem betreft zou het ook een ander waardevol kunstwerk uit de zeer omvangrijke collectie van het Stedelijk Museum mogen zijn. Kunst verkopen om kunst te redden. Daar valt van alles over te zeggen en te vinden.
Zelf heb ik er geen moeite meer. Ik zou mijn dure bank verkopen als ik mijn hypotheek niet meer kon betalen. Ik snap ook de tegenargumenten. Bijvoorbeeld dat kunst openbaar toegankelijk moet zijn en niet moet verdwijnen in de anonimiteit.
Ondertussen zit ik in mijn hoofd nog steeds opgescheept met het woord ontzamelen.
Dreiging
Ontzamelen straalt voor mij dreiging uit. Agressie. Gevaar. Het roept bovendien een vage associatie op met entartete kunst: kunst die niet meer welkom is.
Stel dat je een kunstwerk bent dat ontzameld wordt. Over het Pop-art werk van Lichtenstein maak ik me geen zorgen. Dat vindt heus wel onderdak bij een of andere rijke sjeik, ook al is dit maatschappelijk onwenselijk. Maar wat als je een volkomen onbekend kunstwerk bent van een volkomen onbekende kunstenaar?
Van je schepper hoef je geen hulp meer te verwachten. Zodra het kunstwerk klaar is, trekt hij z’n handen van je af. Je moet jezelf maar zien te redden.
Hopelijk vind je onderdak bij een andere collectie. Maar wat als dit niet het geval is?
Ik zie een lange stoet schilderijen, beelden en installaties voor me op weg naar de Milieustraat, het abattoir van de ontzamelde kunst. Dat doet deze coronatijd met me. Mijn fantasie slaat op hol.