In de serie In Perspectief kijkt Erik Akkermans terug en vooruit naar ontwikkelingen in cultuurbeleid en -praktijk. Vandaag: hoe kan de gemeente zakelijk omgaan met cultuur?
De wethouder liet op zich wachten. Het gaf me nog even gelegenheid tot toiletbezoek. Maar in het fraaie historische pand waar Leeuwarden de burgemeesters en wethouders toen nog huisvestte was het gastentoilet krap bemeten en stootte ik in een onhandige beweging mijn hoofd. Bloed liep over het voorhoofd.
Ik meldde me me bij de portier voor pleister of verband. Dat had hij niet en hij liet me aan mijn lot over. Dit lot bestond er uiteindelijk in dat ik mij wonderlijk uitgedost – een papieren zakdoekje op mijn hoofd, op de plek gehouden met een uit mijn winterjas opgediepte hoofdband – bij de wethouder cultuur meldde voor het geplande voortgangsgesprek.
Ze mocht dan van GroenLinks zijn, mededogen stond in haar persoonlijk programma niet op één. Van mijn korte uitleg werd zwijgend kennis genomen; zij deed geen greep in de gemeentelijke verbanddoos. Ter zake dan maar: de opheffing van centrum voor de kunsten Parnas en de besteding van een deel van de daarmee bezuinigde gelden. Hoe stond het met ons advies hierover?
De Staat van Zes
Vóór het besluit van de wethouder om de subsidie aan Parnas te stoppen had, vier jaar eerder, het vorige college een heel andere vraag voorgelegd. Toen wilden burgemeester en wethouders eindelijk tegemoetkomen aan de wens van de zes belangrijkste culturele instellingen In Leeuwarden. Ze wilden het te krappe budget structureel aanvullen. De gemeenteraad had het besluit echter aangehouden. Was subsidieverhoging echt nodig? Leverden de instellingen wel waar voor hun geld? Dat moest eerst maar eens objectief worden vastgesteld.
En zo werkten mijn collega’s en ik aan een rapport, ‘De staat van Zes’. Stadsschouwburg de Harmonie, kunstencentrum Parnas, Bibliotheek Leeuwarden, het Filmhuis, de lokale omroep Mercurius en poppodium Romein ( voorloper van het huidige podium Neushoorn) werden nauwgezet doorgelicht. En we deden een ‘benchmark’ met vergelijkbare instellingen in vergelijkbare steden.
Duidelijke uitslag: in vergelijking met de collega’s scoorden ze goed in prestaties en juist laag in ontvangen subsidies. En hun uitgaven, bijvoorbeeld voor personeel, waren relatief laag. Huisvestingslasten vielen vergelijkenderwijs hoog uit, maar de huur ging vooral naar de gemeente, als eigenaar van de (historische) panden.
De verhouding tussen subsidie en eigen inkomsten pakte gemiddeld gunstig uit, vooral De Harmonie met 61 procent eigen inkomsten (benchmark: 48 procent). De Gemeente Leeuwarden zelf scoorde met 107 euro per inwoner opvallend laag in de vergelijking van gemeentelijke cultuuruitgaven ( Bijvoorbeeld: Deventer 129 euro, Alkmaar 155 euro).
Zoals je wel vaker ziet: de instellingen kregen te veel geld om voor de subsidie te bedanken , maar te weinig om naar verwachting te kunnen presteren. Het rapport viel allerwegen in goede aarde. Eind goed, al goed. Zo leek het even.
Toch geen kaasschaaf?
Terwijl de Leeuwarder kunstdirecteuren hun hart voelden kloppen van verwachting, de uitslagen van de gemeenteraadsverkiezingen voor hen bovendien niet ongunstig leken, begon de kredietcrisis van 2008 steeds sterker door te werken, ook in alle gemeentefinanciën. Het nieuwe college van Leeuwarden moest bezuinigen. Maar hoe?
Er is vaak genoeg gemopperd op de kaasschaafmethode. Ook bij de presentatie van het rapport ‘De staat van Zes’ waren we daar duidelijk over geweest: de gemeente stak relatief weinig geld in cultuur en vroeg van de instellingen te veel. Dat kon niet zo doorgaan. Dus worst case: om de ademruimte voor de rest te vergroten kon bij gelijkblijvende middelen beter één instelling van het toneel verdwijnen in plaats van weer overal in te snijden.
In die gedachte ging het nieuwe college mee. Er was niet méér geld, er moest zelfs worden bezuinigd. Dan maar minder instellingen; Parnas werd opgeofferd. De gemeente zou de resterende partijen op niveau subsidiëren.
Op zichzelf genomen een dappere keuze, ware het niet dat er maar een klein deel van deze bezuiniging echt aan de cultuursector ten goede kwam. De andere instellingen werden er nauwelijks beter van toen Parnas verdween. Er werd wat geld gereserveerd voor de cultuureducatie. Wij zochten desgevraagd uit hoe dit aspect vooral voor het onderwijs overeind kon blijven en ook hoe samenwerking de instellingen nog kon versterken.
Toen we een schets in hoofdlijnen hadden en daarover nog steeds in gesprek waren met de instellingen werden collega Cor Wijn en ik onverwacht als adviseurs bedankt. We moesten nog een keer (maar wel vooral zwijgend) aanzitten toen de wethouder het verhaal aan de lokale pers presenteerde en toen mochten we gaan. De wethouder loste het met haar ambtenaren verder zelf wel op. Dat ging niet fijnzinnig. Er kwam geen verbanddoos aan te pas. Uiteindelijk, na een overgangstijd, kwam ruim tien jaar later de stichting Kunstkade, met als doel het ontwikkelen, stimuleren en regisseren van cultuureducatie, binnen- en buitenschools in de gemeente Leeuwarden.
Over de heg
Toen de kredietcrisis eenmaal voorbij was ging het macro-economisch wel weer goed met Nederland. Maar gemeenten werden er in ons land financieel niet gezonder op. Met de grote decentralisaties en andere beleidswijzigingen gooide het rijk verantwoordelijkheden over de gemeentelijke heggen, zonder ook met geld over de heg te smijten. De gemeenten konden al die taken vast wel goedkoper overnemen, veronderstelde het Kabinet. De druk op het vrije budget nam toe.
In veel gemeenten mocht je al heel blij zijn als het cultuurbudget gelijk kon blijven. Vaker was dat niet het geval. Onderzoek liet zien dat de inflatie 6,5 procent bedroeg exclusief de energie. Energielasten stegen, de huren eveneens, tegenover een achterblijvende gemeentelijke compensatie.
Om bij Leeuwarden te blijven: hier was in 2023 de inflatiecorrectie 3,7 procent, de huurstijging 4,9 procent. Wel kende de gemeente een energiecompensatie toe.Alleen al de energierekeningen brachten kopzorgen. Ook een reële doorrekening van de Fair Practice Code maakte duidelijk waar de gemeenten voor staan.
En nog steeds, nu in de formatiebesprekingen ook de landelijke cultuurbegroting weer op het spel staat, zijn de verwachtingen rond de gemeentefinanciën nog steeds niet hoog gespannen. Alle aanleiding om nog eens goed na te denken over de positie van gemeentelijke gesubsidieerde cultuurinstellingen. De casus Leeuwarden is dan best relevant.
Zakelijke benadering vanuit ambitie.
Om te beginnen koos de gemeente Leeuwarden ervoor om een objectief beeld te krijgen van de staat van cultuur in de stad en om de instellingen aan een benchmark te laten onderwerpen. Natuurlijk zijn benchmarks niet zonder risico: wat als het blijkt dat het elders heel wat minder is dan in de eigen stad? Gaat de gemeenteraad dan tevreden achterover leunen en valt de drive tot actie weg?
Het is dan ook beter om eerst de eigen gemeentelijke ambities goed te formuleren. De feitelijke stand van zaken moet je vooral vergelijken met wat je zelf voor ogen hebt en dan pas met hoe het in andere gemeenten gaat. (Leeuwarden/ Fryslan Culturele Hoofdstad bood een decennium later een spoedcursus ‘ambities hebben en daar de middelen bij zoeken’.)
Ten tweede zal men een balans moeten vinden tussen wat de overheid geeft en wat zij daarvoor terug verwacht. De verhouding tussen subsidieomvang en outputeisen moet evenwichtig zijn, maar ook kun je objectief vaststellen: wat is minimaal nodig om een schouwburg, poppodium of bibliotheek van een bepaalde omvang te exploiteren? Ervaringscijfers genoeg.
Is het geld er niet, maak dan reële keuzes. Kies een kleinere schaal, verwacht minder en in het slechtste geval: houd minder overeind. Denk ook aan de vier alternatieve scenario’s voor post-corona gemeentelijk kunstbeleid van Vinkenburg en Wijn.
Het Veem voor honderd dagen
Natuurlijk is het ook aan de instellingen zelf om zich reëel te tonen. Het voorbeeld van Veem Theater ( nu VEEM House for performance) blijft sterk overeind staan. Niet voldoende subsidie voor een aanvaardbare exploitatie, dan maar 100 dagen per jaar open en wél goed presteren, zei toenmalig directeur Anne Breure.
Het is weliswaar vooral bij een statement gebleven. ( VEEM is in de praktijk weer alle dagen in werking), het was en blijft een voorbeeldig signaal. Met de toegenomen aandacht voor Fair Practice geldt dit eens te meer. Het moet uit de lengte of de breedte, zoals ook de VNG waarschuwde.
Subsidies aan vitale culturele voorzieningen als een podium, kunstencentrum, bibliotheek of museum zijn geen uit vrijblijvende vriendelijkheid verleende gift. Het gaat om zakelijke, materiële transacties rond een wezenlijk immaterieel gemeentelijk goed dat uiteindelijk praktisch moet kunnen functioneren. Check: als een wethouder in het gemeentemuseum zijn hoofd stoot is er bij de receptie een verbanddoos beschikbaar.