Dat de Nederlandse podiumkunsten, zeker in verhouding tot ons omringende landen, in een gespreid bedje liggen, mag misschien een flauwe woordspeling lijken, maar het is toch waar.
Gisteren presenteerden we een best alarmerend rekenvoorbeeld over de gevolgen van de nadruk op spreiding bij de beoordeling van subsidieaanvragen door het Fonds Podiumkunsten. Vandaag blijkt uit een vervolgreactie van datzelfde fonds dat het gesignaleerde probleem weliswaar kan spelen, maar dat dat deels weer wordt gecompenseerd door de even grote nadruk die het Fonds bij de beoordeling legt op ‘inbedding’.
Het complete onderdeel spreiding was bij de laatste beoordelingsronde vier punten waard, die werden verdeeld over 2 punten voor spreiding van voorstellingen en 2 punten voor ‘inbedding’. En daar begon de schoen dus te wringen voor aanvragers die uit een van de vier grote steden afkomstig waren. Zij kregen geen enkele punt voor hun inbedding, en moesten dus alles uit de spreiding halen. Daarmee werden ze dus bewust op een achterstand gezet ten opzichte van aanvragers die buiten de randstad ingebed zijn. Want die kregen minimaal 1 punt, maar vaker 2 punten voor het feit dat ze niet in Rotterdam, Amsterdam, Den Haag of Utrecht woonden en werkten.
Inbeddingstoets
Het Fonds zegt het zo: “Het criterium spreiding (heringevoerd in deze periode) heeft dus met name door die inbeddingstoets effect gehad, want van de in totaal 22 minder gehonoreerde aanvragen van producenten ‘viel’ een vermindering van 21 honoreringen in Amsterdam. Daarmee wijzigde de verdeling van ondersteunde producenten in het land ten gunste van niet-G4 gemeenten.”
Bij-effect van deze verschuiving is dat er mogelijk een vermindering van het aantal uitvoeringen plaats zou kunnen vinden, maar dat dat volgens het Fonds ruimschoots wordt gecompenseerd door de uitvoeringen door makers van buiten de randstad.
Amsterdam in last
De pijn wordt volgens het Fonds vooral veroorzaakt door het ontbreken van compensatie van de aanvragers die net onder de algemene ‘zaaglijn’ vallen, en dit keer best vaak afkomstig zijn uit Amsterdam. In het verleden werden die vaak toch nog door de Tweede Kamer het systeem binnengehengeld, maar daarvan is nu geen sprake. Daardoor doet het wegvallen van juist die zaaglijngroepen nu zo’n pijn.
Er is dus niet één groot onrecht aangetoond. Of, om het in de woorden van FPK-directeur Viktorien van Hulst te stellen: “De impact van één criterium meer of minder is bescheiden. En in dit geval met jouw voorbeeld geldt daarbij dus ook nog dat de situatie die jij schetst bij enkele organisaties een rol speelde. Hypothese klopt dus, maar in de praktijk heeft dit niet in zo’n mate het geschetste effect gehad.”
En dan hebben we het nog niet eens gehad over het grote aantal ongesubsidieerde makers dat steeds vaker de regionale theaterhuizen opzoekt. Maar daar gaan we een andere keer naar kijken.