In Frankrijk ziet het theaterpubliek zelden toneelwerk van over de grens. In Nederland halen we ons teksttoneel meestal juist van buiten. Afgelopen weekend maakte ik in het 14.000 zielen tellende Pont-à-Mousson, tussen Metz en Nancy in de Franse Elzas mee wat er gebeurt als je die twee dingen met elkaar verbindt. Op het festival Mousson d’été (Zomermoesson) presenteerden Kunstenpunt en Literatuur Vlaanderen, Fonds Podiumkunsten NL en Maison Antoine Vitez het resultaat van vier jaar samenwerking om Nederlandstalig toneel in Franse vertaling te brengen.
In totaal zijn 34 teksten, van auteurs als Jibbe Willems, Alex van Warmerdam, Peer Wittenbols en George Elias Tobal, naar het Frans overgezet. Mijn bijdrage aan het geheel bestond uit een essay over de staat van de Nederlandse toneelschrijfkunst, getiteld ‘De la nudité fonctionelle dans les oeuvres théâtrales néerlandaises’ (Over de functionele naaktheid van de Nederlandse theaterteksten).
Warme ontvangst
Het project, met de poëtische titel ‘Ivre de Mots’ (woorddronken), kon rekenen op een warme ontvangst door een toegewijd en opvallend jong publiek van Franse theatermakers, vertalers en schrijvers. Plaats van handeling: de enorme 18e eeuwse Premonstratenzer Abdij die het stadje domineert en nu wereldlijk voortleeft als cultureel en congrescentrum voor de regio. In de monumentale zalen, eenvoudige partytenten en losse buitenpodia langs de Moezel ontmoetten drie culturen elkaar: de Vlaamse, Nederlandse en Franse. Het zijn culturen die onderling nogal flink van elkaar verschillen.
Buitenlandse waardering
Het is geen geheim, zelfs een wetenschappelijk feit, dat een Nederlandse theatertekst doorgaans één keer wordt opgevoerd. Die heeft dan nog voor op een Nederlandse muziekcompositie, dat de opvoering een serie en een tournee betreft, terwijl componisten van ‘Nieuwe Muziek’, muziek die iets toevoegt aan het corpus voor klassiek bezette ensembles en orkesten, hun werk vaak één enkele keer uitgevoerd horen worden.
Maar zelfs dan. Andriessens muzikale meesterwerk De Staat uit 1976, werd pas vorig jaar opnieuw in Nederland uitgevoerd. Herzbergs toneelmonument voor oorlogsoverlevenden, ‘Leedvermaak’, kreeg pas meer dan veertig jaar later een heropvoering in het professionele theater. Voor beide categorieën maakt het dus wel uit of je werk in het buitenland wordt opgepikt. Meestal stijgt dan ook de waardering in het binnenland, en kan het voorkomen dat je werk opnieuw, door anderen, in roulatie wordt gebracht.
Bloemrijk en beeldend
Tegenover de focus van het Nederlandse theater op de buitenlandse markt, staat dus een Franse theatercultuur die eigenlijk nauwelijks naar buiten kijkt. Fransen houden erg van hun taal. Dat hoor je zelfs op de gewone middagtelevisie. De voorliefde voor bloemrijk en beeldend taalgebruik maakt een ontmoeting met toneelwerk uit de noordelijke Nederlanden best spannend.
Neem het uiterst sobere werk van Magne van den Berg, die dialogen schrijft die vooral uit enkele woorden, en veel stiltes bestaan, en zet dat tegenover Edouard Louis, die voor Fransen zelfs nog aan de kale kant is, en je hoort en ziet het verschil.
Maar zoals wij het toneelwerk van laatstgenoemde gretig omarmen, kan dat omgekeerd nu ook gebeuren. En dat kan dus omdat Frankrijk over een instituut beschikt zoals Maison Antoine Vitez, dat geen ander doel dient dan het importeren van niet-Franse teksten. Nu hebben ze iets kunnen doen met de enorm op export gerichte afdelingen van de Nederlandse en Vlaamse podiumkunsten. dan kan het zomaar gebeuren dat we elkaar binnen Europa weer wat beter gaan verstaan, en dat dan ook in de Vlaamse betekenis van dat woord,