De Code Cultural Governance, in 1998 mede bedacht door serieel directeur en toezichthouder Melle Daamen, en daarna, sinds 2006, meerdere keren aangepast en gewijzigd, is door de Raad voor Cultuur naar de prullenbak verwezen. Volgens de Raad, onder voorzitterschap van Kristel Baele, moet de code niet worden bijgewerkt, maar fundamenteel heruitgevonden.
In het op dinsdag 24 september gepresenteerde advies “Toezicht in de culturele sector: een kunst apart” zegt de Raad het overigens niet met zoveel woorden. De formuleringen zijn uiterst diplomatiek, maar als je ze op een rijtje zet blijft er niets over van de code die nu door iedereen, die in Nederland geld nodig heeft voor zijn culturele werk, moet worden onderschreven.
‘Niet optimaal’
‘Uitgaande van de vaststelling dat het toezicht in de culturele sector beter kan, kan de conclusie worden getrokken dat de Governance Code Cultuur kennelijk niet optimaal functioneert.’, stelt de Raad op pagina 67, bijvoorbeeld. Wat dat ‘niet optimaal’ precies inhoudt wordt zo’n beetje in elke volgende paragraaf helder. De code, op dit moment onderhouden door ‘Cultuur+Ondernemen’ mag dan ‘tekortschietend bestuur en toezicht helpen voorkomen en behoorlijk bestuur en toezicht helpen realiseren’, maar, stelt de Raad: ‘Getuige de casuïstiek en de soms zwakke verantwoording van de Governance Code Cultuur lijkt het kritische gesprek dat de code voor ogen staat een impuls nodig te hebben’.
De Raad constateert dat toezichthouders te vaak slecht op de hoogte zijn van hun rol en hun taak, en soms ook weinig weten van hoe cultuur maken in zijn werk gaat. De aanbevelingen die de Code doet om daarop te letten, noemt de Raad te vrijblijvend. Dat geldt ook voor de opmerkingen die in de code te vinden zijn over belangenverstrengeling: ‘De huidige governancecode stelt dat belangenverstrengeling nuttig en nodig kan zijn en spreekt van wenselijke en onwenselijke belangenverstrengeling. Dit vindt de raad een onjuiste, verwarrende boodschap. Met korte lijnen tussen toezichthouders en belangrijke stakeholders kan belangenverstrengeling inderdaad positief lijken. Maar belangenverstrengeling en tegenstrijdig belang zijn altijd onwenselijk en kunnen grote belemmeringen vormen in het onafhankelijk en kritisch toezicht houden. Als ze publiek bekend worden, dan schaden ze direct de reputatie en de output van de instelling én het algehele vertrouwen in de sector.’
Meer dan cosmetisch
De Raad identificeert fundamentele gebreken in de opzet van de code die verder gaan dan cosmetische problemen. Ten eerste is er het probleem van de twee besturingsmodellen, het RvT-model en het bestuur-directiemodel. Hoewel de code pretendeert voor beide modellen te gelden, staat één besturingsmodel centraal: het raad van toezichtmodel. De later toegevoegde versie voor het bestuur+directiemodel noemt de Raad ‘gebrekkig’ omdat essentiële elementen zijn weggevallen zonder adequate vervanging.
Dit leidt tot ‘rolverwarring en taakonduidelijkheid’ die ‘de Raad niet verbazen als hij naar de tekst kijkt’. Het bestuur in een bestuur-directiemodel heeft ‘wel degelijk toezichttaken, maar deze worden niet letterlijk in de code benoemd, zoals dat wel gebeurt voor de raad van toezicht’ (p. 69). Dit is geen detail – het raakt de kern van hoe toezicht functioneert in een groot deel van de culturele sector.
De weg kwijt
Volgens de Raad faalt de code in zijn communicatie naar gebruikers. Het voorwoord en de toelichting zijn ‘omslachtig en met veel informatie die overlapt met de codetekst zelf’. Essentiële informatie staat op de verkeerde plek, waardoor gebruikers de weg kwijtraken in wat een leidraad zou moeten zijn.
Dat leidt er allemaal toe dat de code ook in het veld nauwelijks serieus genomen wordt. Het ‘pas toe en leg uit’-principe dat geldt bij het aankruisen van het vinkje in je aanvraag leidt vaak tot opvallend standaard uitleg en twijfels over de toepassing.
De Raad stelt: ‘Organisaties onderschrijven de code wel en geven ze aan dat ze de principes toepassen, maar lang niet altijd leggen ze uit hoe, waardoor ze niet voldoen aan het ‘pas toe en leg uit’-principe” […] “Veel fondsen en ook de raad zelf vinden dat de verantwoording inzake good governance te wensen overlaat’. En dat is niet het enige: ‘De verschillende overheden en fondsen blijken hiermee niet hetzelfde om te gaan. De een verwacht meer toelichting dan de ander, wat voor de een afdoende is, vindt de ander mager’.
Opnieuw uitvinden
De Raad concludeert vervolgens niet dat de code moet worden bijgewerkt, maar dat hij helemaal opnieuw moet worden uitgevonden. De Raad stelt dat er twee zelfstandige codeteksten moeten komen, waarvoor een nieuwe codecommissie moet worden opgericht. Die moet de hele aanpak herzien. Zo stelt de Raad voor om ‘best practice-bepalingen’ in plaats van ‘aanbevelingen’ te gebruiken en de tekst veel sturender te maken. Daarmee zou de cultuursector op termijn op hoogte kunnen komen met sectoren als onderwijs, zorg en woningbouw.
De nieuwe codes zouden moeten worden opgesteld door een samenwerkingsverband van werkgevers en andere belanghebbenden in de sector, en de Raad wijst daarvoor de NVTC (Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in de Cultuur) aan. Daar zijn nu nog maar 79 instellingen lid van, en de Raad stelt voor het lidmaatschap van die vereniging te verplichten. Die vereniging zou dan ook de centrale rol krijgen voor scholing van toezichthouders. Cultuur+Ondernemen, de instelling die de code en de scholing daarvoor nu onder haar hoede heeft, kan daarbij een adviserende rol spelen, aldus de Raad.
En dan hebben we het nog niet eens over al die andere aanbevelingen gehad.