Tekst Wijbrand Schaap; Illustratie Kids-n-fun
Walhalla. Iemand riep het, en inderdaad: Walhalla. Ik bedoel dan niet de Teutoonse variant van de Eeuwige Jachtvelden, maar Miss Asterix en Obelix. Op zijn Egyptisch. U mag het plaatje zelf inkleuren met donkere krullen, een onvoorstelbaar gave huid van hele romige melkchocola en dat dan gezet op een paar verborgen hakken en gesnoerd in een korset dat alles van waarde nog eens extra naar voren haalt. Amal Maher is dus zo’n vrouw voor wie een man graag zijn klokkenspel ter beschikking van de wetenschap stelt, als hem dat het privilege geeft om een paar momenten in haar buurt te mogen verkeren.
Amal Maher, voorzien van lichaamsvormen waarbij Marilyn Monroe verdampt en met een stem die je alle krochten van de zinnelijkheid laat verkennen, opende het Holland Festival 2010. Zonder de koningin, die naar Noorwegen was gevlucht. En Amal Maher zong een eerbetoon aan de Arabische legende Oum Koulthoum, een vrouw die, zo bleek uit de filmbeelden op het achterdoek, in schoonheid ver bij haar achterbleef, maar die wellicht in techniek en klank haar meerdere was. Oum Koulthoum stierf ergens in de zeventiger jaren en haar liederen liggen nog steeds op ieders lippen.
In de Arabische wereld, dan. Want melodietechnisch hebben wij westerlingen dus wel een probleem als op meezingen aankomt, ondanks dat leuke filmpje van het Holland Festival.
En daar komen we meteen bij de nogal bizarre essentie van deze licht provocatieve actie van festivaldirecteur Pierre Audi, zelf van Libanese komaf en dus groot geworden met de muziek van Koulthoum. Deze muziek en deze zang behoren tot het beste wat de Arabische wereld te bieden heeft. Technisch is het verschrikkelijk moeilijk en het zou daarom stil beluisterd moeten worden, maar toch noopt de zinnelijkheid het publiek tot wild meezingen en meeklappen. En dat past volgens het hoogeëerd publiek in de stiltecoupé op de eerste tien rijen van Theater Carré niet. Het grijze deel van de genodigden reageerde wat besmuikt op het gejoel, geklap en gejuich van de vele gehoofddoekte toeschouwers op de verder van het toneel liggende rangen van Carré. Misschien ook een beetje onthutst, dat meisjes en vrouwen in hoofddoek zo uit hun dak kunnen gaan van een vrouw die zo nietsverhullend zinnelijk op het podium staat.
We hebben nog een en ander te leren van elkaar.
En dan hebben we het ook over die muziek. Wie weleens een mopje Bach luistert zal vreemd opkijken van de Arabische klassieken. Deed Bach heel ingenieus met allerlei tegen elkaar in en door elkaar lopende melodieën, Arabische muziek houdt zich al tientallen eeuwen aan de ijzeren wet dat er slechts één melodie wordt gespeeld, door bij voorkeur zoveel mogelijk instrumenten tegelijk in een zo duidelijk mogelijk vastgelegd patroon. Voor westerlingen klinkt dat vreemd, vooral als het dan nog uitgevoerd door een orkest dat lijkt te bestaan uit louter louche figuranten uit alle films met Omar Shariff.
Iedere viool is versterkt en de hele mix is door een galmapparaat gehaald. Raar. Zo klinkt de muziek, het moet gezegd, als uit een transistorradio in een aftands naaiatelier in een achterbuurt van Caïro.
Nuances, waar fijnbesnaarde Concertgebouwbezoekers nogal op kicken, zijn weg. En het onderuitgezakte zooitje ongeregeld van 21 mannen die naar het lijkt soms meer oog hebben voor de beeldschone zangeres dan voor hun partituur, voldoet ook in de verste verte niet aan wat wij kennen als een uit artistieke burgers bestaand symfonieorkest.
Maar dat vergeet je dus allemaal door Amal Maher. Want zij laat zien waar de kracht van Arabische muziek ligt: drie millennia gevangenschap in een strak keurslijf van strikte monofonie en vaste indelingen zorgt ervoor dat de artiest zijn vrijheid van uitdrukking zoekt in het enige dat ook echt vrij is: de melodie, de ‘coloratuur’ en de zinnelijke verbeelding.
Daarin hebben ze in Arabië hoogten bereikt waar wij in het westen alleen maar van kunnen dromen. Ergens bij Walhalla.
Comments are closed.