Prokofiev's The Player is an hour and a half of theatre, then after the interval it really becomes opera. This is not down to the soloists, not to the direction or sets, and certainly not to the excellent Residentie Orkest conducted by Marc Albrecht. Perhaps the music and libretto are too ingenious, Prokofiev was too faithful to Dostoevsky's book to make it a real opera. And perhaps Andrea Breth is too good a stage director for this opera. "Watch the surtitles especially carefully," she told me just before the premiere, "so you don't miss anything."
Het is de omgekeerde wereld: maar al te vaak moet het operapubliek tenenkrommende libretto’s op de koop toenemen, hier bezwijkt een op zich prachtige partituur onder een te goede dramatische tekst en een glasheldere regie.
We krijgen precies te zien wat Prokofjev voorschrijft: een hotel, met de wanhopig en steeds grimmiger wordende verliefde huisleraar Aleksej, een gepensioneerde generaal die eigenlijk kolonel is, een markies in de rol van woekeraar, een grootmoeder die maar niet dood wil en de wispelturige stiefdochter Polina.
Geld wordt vergokt, liefde blijkt niet te koop en personages lopen in en uit, waardoor het soms bijna op een klucht lijkt.
Lijkt, want waar in menige komische opera de klucht zich vooral tussen de aria’s moet ontvouwen, is zelfs de meest zijdelingse opkomst door Prokofjev niet zomaar verklankt. Hij maakt gebruik van een bijkans Wagneriaans systeem van motieven, zij het ontelbare malen sneller, niet vaak teruggebracht tot ritmische patronen. Het is de ultieme filmmuziek.
Te lachen valt er door het tempo en de partituur niet, integendeel, alles werkt toe naar het slot, waarin het rouletteballetje daadwerkelijk gaat rollen. Het decor van Martin Zehetgruber draait al vanaf het begin, maar nergens zo fascinerend als in de scène tussen Aleksej en Polina, waarbij Aleksej verzucht: “Als Polina er niet was, zou ik naar deze komedie kijken en me slap lachen!”
Maar zij is er wel.
En het decor draait.
Aleksej moet wel meedraaien. “O ja, de ontknoping nadert,” waarschuwt hij.
In de laatste akte gebeurt het onmogelijke: twintig keer rood, Aleksej wint een fortuin, maar verliest Polina en bovenal zichzelf. Breth toont een desolate hotelkamer, een fel verlicht casino met vele spiegels, en wederom de desolate hotelkamer, waaruit Aleksej vlucht. Naar het casino, de roes.
Met meer dan dertig rollen – en een koor dat slechts kort opduikt, in het Muziektheater wederom precies zoals Prokofjev voorschrijft niet op het toneel maar vanaf de zijbalkons om zo de theatrale ruimte nog groter te maken – is De Speler een enorme uitdaging, die zeker in deze regie zangers vereist die echt kunnen acteren. Dat is hier zeker het geval, met in de belangrijkste rollen een onvergetelijke John Daszak (Aleksej) en bovenal een volkomen ongrijpbare Polina van Sara Jakubiak.
Maar toch: er knaagt iets.
Was het allemaal te perfect? Met louter slimme vondsten? Schrikbarend voorspelbaar of provocerend omdat het publiek geen voorstelling krijgt waarin het concept tot nadenken dwingt maar alles louter uit het bijna een eeuw oude werk komt? En hoe goed is dat werk dan?
[Tweet “Na enig nadenken: vedomd goed: De Speler DNO”]Na enig nadenken: verdomd goed.