Muzikanten mogen niet langer tegen een hongerloontje optreden. Tenminste, niet als de club waarvoor ze werken, of waarin ze optreden, subsidie ontvangt. De Raad voor Cultuur stelt in een vandaag uitgebracht sectoradvies dat de structurele onderbetaling van werkers in de creatieve sector niet langer te handhaven is. ‘Als dat betekent dat er minder programma’s kunnen worden gemaakt (of dat er met minder musici moet worden gewerkt), dan is dat de enig verdedigbare uitkomst van een gezond begrotingstraject.’
Eerder werden de kamer en de minister het al eens over het opheffen van de beperkingen die de mededingingswet voor kunstenaars (en journalisten) stelde. Zij kunnen nu gezamenlijk onderhandelen over een eerlijke vergoeding. Dit is een volgende stap op weg naar een rechtvaardiger subsidiestelsel. But there is more.
De Raad voor cultuur wil af van het kunstmatige onderscheid tussen hoge en lage kunst. ‘We bepleiten in dit advies niet dat alles en iedereen in aanmerking moet komen voor aandacht of subsidiëring vanuit de overheid; wel dat in alle genres creatie, innovatie, experiment, toptalent en topkwaliteit deze aandacht verdienen.‘ Dit valt allemaal te lezen in het vandaag uitgebrachte sectoradvies Muziek.
Integraal
In dat advies, het eerste in een serie waarin alle hoeken van de kunstwereld aan de orde zullen komen, stelt dat ‘Een cultuurbeleid dat blijft varen op oude afspraken over productie en afname en dat niet voortkomt uit een integrale, inclusieve visie op de muzieksector van vandaag is gedoemd te falen’.
Hiermee zet het hoge adviescollege een streep achter jaren van cultuursubsidiebeleid, waarin klassieke en vernieuwende muziek wel, en ‘volkse’ of populaire muziek niet subsidiabel werden geacht. De nieuwe lijn van het cultuurbeleid is nu dat de Nederlandse muziekcultuur op alle gebieden kwetsbare plekken heeft, waar overheidssteun kan helpen om het verschil te maken tussen verdwijnen of blijven. Of dat nu gebeurt in het circuit van Marianne Weber, Fresku, de dorpsfanfare, Boef of het Orkest van het Oosten.
Trend break
Het sectoradvies, met een titel ontleend aan een nummer van Typhoon, is meer dan een trendbreuk, het markeert en revolutie in het denken over kunst. Het stelt dat er niet langer meer sprake is van hoge en lage kunst in de muziek, maar uitsluitend van hoge en lage tonen. ‘En die verdienen allemaal ons oor.’
Over de Nederlandstalige volksmuziek zegt de Raad bijvoorbeeld: ‘Toch is dit muzieksegment serieus van omvang. Volgens het SCP heeft 6 procent van de Nederlandse bevolking van zes jaar of ouder in 2014 een ‘levenslied’-optreden bezocht, met een bezoekfrequentie van 0,2 keer per Nederlander; dat komt neer op zo’n 3 miljoen bezoeken. De bezoekfrequentie is vergelijkbaar met die van jazz, dance en urban muziek, en het bereik is iets hoger dan dat van opera.‘ Reden genoeg dus om ook dat genre serieus te nemen, net als wereldmuziek, hiphop en brassbands.
Alle Nederlanders
Subsidie moet aan alle Nederlanders ten goede komen, stelt de Raad. Want 98 procent van de Nederlanders is muzikaal: ‘Slechts een heel klein percentage van de horende bevolking, naar schatting 2 procent, wordt emotioneel niet geraakt door muziek; zij lijden aan specifieke muzikale anhedonie en vertonen bij het luisteren naar muziek geen enkele (positieve of negatieve) hersenactiviteit. Voor de meeste andere horende mensen geldt dat ze in meer of mindere mate van muziek houden.’
Daarom is er meer verbinding nodig. Zeker tussen populaire en elitaire muziek, stelt het advies: ‘Veel artiesten die op hoog niveau presteren, blijven veroordeeld tot een semiprofessioneel bestaan als musicus; er is geen ruimte om zich als onderdeel van het landelijk bestel verder te ontwikkelen. Dat maakt ook dat deze muzikanten via beleidslijnen vaak gescheiden opereren van musici uit de gesubsidieerde circuits, wat artistieke kruisbestuiving en daarmee vernieuwing in de weg staat. Juist waar traditionele en nieuwe kunstvormen op elkaar botsen, langs elkaar schuren, van elkaar proeven, ontstaan van oudsher vaak nieuwe genres en vormen en vinden publieksgroepen elkaar. Wij spreken daarom onze zorg uit over de gescheiden circuits waarin traditionele en nieuwe(re) muziekgenres in Nederland opereren.‘
Aanpassen
In lijn met de verkenning die de raad afgelopen maandag uitbracht, zullen de 9 grote orkesten zich moeten specialiseren en zich nog meer dan nu moeten richten op hun eigen regio: ‘Er kan naar ons idee een veel diverser landschap ontstaan als we niet meer zullen spreken over ‘de orkesten’, die allemaal voor dezelfde opdracht staan, maar over negen onderscheidende muziekinstellingen met een eigen karakter, die zich bewust verhouden tot de muzikale infrastructuur in hun omgeving en die hun verantwoordelijkheid nemen om de daar aanwezige bevolking met hun werk aan te spreken.’.
Of dat allemaal met hetzelfde geld als nu mogelijk is, of zelfs met de aangekondigde 80 miljoen uit het regeerakkoord van Rutte III, is de vraag. Het verlanglijstje van het adviescollege is nogal groot: zo moet er duidelijk geïnvesteerd gaan worden in talentontwikkeling en moet er weer een centrale archieffunctie worden opgetuigd. De raad vindt verder nog iets anders heel belangrijk: de arbeidsvoorwaarden in de muziek.
Minder spelen
Zo pleit men voor een minimumhonorarium dat ook daadwerkelijk gehandhaafd wordt. Werkgevers kunnen hun artiesten niet langer de kosten laten dragen en korten op hun inkomen. Ik meldde dat al in de inleiding. Daar laat de Raad het echter niet bij. In een krachtige verklaring stelt de raad dat niet langer de breedte van het aanbod een voorwaarde mag zijn. Nederland heeft meer aan een muziekcultuur waarin de muzikanten op het podium of in uw Sonos niet verhongeren: ‘Enkele partijen, zoals de VNPF (vereniging van poppodia en festivals), vrezen voor een vermindering van de vraag bij een striktere hantering van gagenormen en keren zich daarom tegen vaste afspraken hierover. Wij menen echter dat de gezondheid van de muzieksector kan verbeteren door in beginsel dit soort normen wél te hanteren. Van muzikanten weten we dat ze altijd zullen blijven spelen, zelfs al is het voor een schijntje van hun gebruikelijke gage; anders dan bij veel andere beroepen geldt geldelijk gewin voor kunstenaars minder als motivator dan de intrinsieke motivatie om muziek te maken.‘
Meer toezicht
Tot slot moet er beter toezicht komen op de besturen en bazen. ‘We signaleren dat er relatief weinig inzage wordt gegeven in de honoraria van directies, dirigenten en solisten. Zo is niet altijd duidelijk of orkesten zich houden aan de Wet normering topinkomens, die per 2013 in werking is getreden om bovenmatige bezoldigingen in de (semi)publieke sector tegen te gaan. Wij bepleiten een grotere transparantie hierover, zoals bijvoorbeeld in de Verenigde Staten al langer gebruikelijk is; om internationaal te kunnen concurreren zijn hoge honoraria soms onvermijdelijk, maar deze zouden duidelijker naar stakeholders en belangstellenden moeten worden gecommuniceerd.’
Exit VVD
Als dit advies iets duidelijk maakt is dat de Nederlandse kunstwereld er in 2021 echt anders bij zal liggen. Niet langer zal het debat in de kamer dan gaan over de vraag waarom een VVD’er vindt dat popmuziek geen subsidie verdient en een orkest wel, omdat popmuziek zichzelf kan bedruipen en van het volk is. Zulke standpunten zijn eigenlijk door de raad tot oud-links gedachtegoed verklaard.
Als de adviezen voor de overige sectoren net zo verregaand zijn, gaan we in nederland echt anders denken over subsidie. En daar wordt echt iedereen beter van.