Het boek mag dan ‘Zwart‘ heten, de verhalen die erin verzameld zijn, maken duidelijk dat er evenveel tinten zwart zijn, als wit en alles daar tussenin. We, en dan bedoel ik mezelf en mijn grotendeels witte netwerk, moeten alleen beter kijken. En luisteren.
Neem het verhaal van Olave Nduwanje, getiteld Imana Ikurinde (God behoede je), midden in het boek. De Burundees-Nederlanse auteur doet hierin kleurrijk en hilarisch verslag van een bezoek aan haar familie in Burundi, waar de reactie van de vader op de transformatie van zijn zoon nog net iets minder verrassend is dan de exorcisme-actie van haar moeder. Verteld op een heerlijk koel-ironische toon die eigen blijkt aan de familie van de flamboyante verschijning Olave.
Aparte werelden
Ik kende Olave niet voor ik het boek las, en kwam er tijdens de presentatie van ‘Zwart’, 1 februari in Cloud 9 van TivoliVredenburg, achter dat ze een geweldige schare fans heeft. Ze opende de avond voor een dolenthousiaste zaal, die even zwart was als wit bij elk ander literair event. We leven in aparte werelden, en het is nuttig je daar zo nu en dan bewust van te worden.
Voorafgaand aan de presentatie sprak ik met samenstelster Ebissé Rouw. Zij is acquirerend redacteur non-fictie bij Amsterdam University Press. Ze werd door uitgeverij Atlas Contact benaderd met het plan voor een bundeling van zwarte auteurs. Ze koos uiteindelijk voor een focus op schrijvers met wortels in ‘subsahara Afrika’. Daar zitten Nederlanders bij, als Anousha Nzume en Babah Tarawally, maar ook veel Vlamingen als Heleen Debeuckelaere en Sabrine Inganibre: ‘In België zijn de meeste immigranten uit Belgisch Congo, Rwanda, Burundi, maar in Nederland is inmiddels ook een grote gemeenschap ontstaan. De meesten in dit boek hebben ook die achtergrond. We hebben aandacht gevraagd voor sub-Sahara Afrika omdat daar nooit aandacht aan besteed wordt.’
Witte Zuid-Afrikanen
Ze legt uit: ‘Noord Afrika en het Midden-Oosten zijn genoegzaam bekend. Waar je bij sub-Sahara vooral bij uitkomt, als je gaat zoeken, zijn witte Zuid-Afrikanen. Schrijvers die in het Afrikaans schrijven. Het is apart dat alleen daar aandacht aan besteed wordt. Er is toch inmiddels ook een redelijk grote Afrikaanse gemeenschap in Nederland. Afrikaanse auteurs doen het heel goed op de internationale boekenmarkt, maar zelf op zoek gaan naar Nederlandse schrijvers van Afrikaanse komaf, gebeurt niet. We bieden nu dus een platform aan stemmen die tot nu toe niet gezien en gehoord werden.’
De lat ligt voor Afrikaanse schrijvers in Nederland ook nog eens een stuk hoger dan voor hun Nederlandse (ook Caribische) collega’s. Rouw: ‘Een Afrikaans-Nederlandse auteur wordt direct vergeleken met zwarte Amerikaanse schrijvers, terwijl dat niet geldt voor zijn witte collega’s. En aan de andere kant, als je die Amerikaanse schrijvers aanhaalt, krijg je te horen: maar we zijn hier niet in Amerika. Dat is wat standaard gaande is.’
Lezers zijn wit
En dan is er nog de vraag hoe ‘Afrikaans’ je mag of moet zijn. Tijdens de presentatie gaf Babah Tarawally een voorbeeld: ‘Ik heb er bewust voor gekozen mijn eerste boek niet te Afrikaans te maken,’ vertelde hij tegen het toch ietwat morrende publiek: ‘Ik moet me richten tot de lezers in Nederland en die zijn voor het overgrote deel wit. Ik heb best wat vrienden die mijn boek niet gelezen hebben. In mijn tweede boek schrijf ik veel Afrikaanser, omdat ik vind dat ik mijn verhaal zo moet vertellen zoals ik het wil vertellen. Anders doen anderen het voor mij.’
Wat dat Afrikaanse dan inhoudt, vroeg gespreksleider Anousha Nzume. ‘Heel veel personages.’ legt Tarawally uit. ‘Als je in Nederland over straat loopt kom je misschien 1 bekende tegen, in Afrika tientallen. Dat is al een heel ander gegeven.’
Grachtengordel
Ebissé Rouw heeft ook nog wel een voorbeeld: ‘Het heeft te maken met de sociaal-economische cirkel waarin uitgevers zich bevinden. Een spreekwoordelijke grachtengordel. Als je als auteur erkenning wilt krijgen ga je meedoen aan wedstrijden. Je moet proberen in de focus te komen van literaire tijdschriften. Als je daar niet tussen komt, dan kan het gebeuren dat je denkt: ik ben niet goed genoeg want ik schrijf niet zoals de gemiddelde Nederlander. Dan dan ga je niet meer door met anders te schrijven dan wat een gemiddelde redacteur gewend is.’
Soms betekent dat ook dat je bepaalde uitdrukkingen, die eigenlijk specifiek kleur zouden kunnen geven aan je verhaal, niet meer gebruikt. Er kwamen bij de presentatie diverse voorbeelden voorbij van uitspraken die door redacteurs waren geschrapt, omdat de lezer ze niet zou snappen. ‘Terwijl we het van Russen als Tolstoj wel accepteren!’
‘Er is een soort mythe dat literatuur universeel moet zijn of universeel is,’ legt Rouw uit, ‘Maar wat als universeel gezien wordt is een bepaalde manier van schrijven. Dat is gewoon redelijk wit, redelijk westers.’
Afreuropees
Maar waar vind je die speciale kleur? Rouw: ‘De twintig schrijvers in dit boek komen van zeker twintig verschillende achtergronden. Er is dus niet een specifiek geluid te geven, want de mensen die hier geboren zijn hebben ook Nederlandse of Vlaamse invloeden. Het is dus lastig om te zeggen: dit is Afrikaanse literatuur. Ik noem het daarom ook Afro-Europees. Ze wonen allemaal in Nederland of België.’
‘Ik denk dat iemand die in Rwanda woont, specifieke Rwandese dingen zal gebruiken in zijn schrijverschap. En als hij dan verhuist naar het westen is het onvermijdelijk dat hij dan westers schrijft met Afrikaanse invloeden. Maar ik vind dus ook dat we niet op zoek moeten naar één specifiek Afrikaans geluid.’
Ego
De bundel bevat relatief weinig fictie. Veel verhalen zijn in de eerste persoon geschreven over het leven en de stellingname van de auteur. Dagelijks racisme speelt een rol, maar de bundel is geen verzameling pamfletten, gericht tegen witte overheersing. Ze stijgen daar boven uit. Het zijn onthullende kijkjes in de ziel. Je leert mensen kennen, en dat is niet zozeer confronterend, als wel buitengewoon verhelderend.
Dit beeld was ook de missie van samenstellers Ebissé Rouw en Vamba Sherif: ‘Wat ik graag wilde is dat mensen zich uiten. Dat ze niet schrijven met het doel om iets uit te leggen aan witte mensen. Ik wilde dat ze verhalen zouden kunnen schrijven alsof ze het aan hun eigen mensen zouden vertellen, zonder rekening te houden met dat hele witte publiek.’
50 jaar
Tijdens de presentatie stelde een van de auteurs dat het nog wel minstens vijftig jaar zal duren voor het uitgeven van ‘Afropeaanse’ literatuur hier totaal normaal zal zijn.
Dit boek helpt, maar Ebissé Rouw ziet zichzelf desgevraagd niet als een van de uitvoerders van die missie. Op de vraag of ze vrindt dat er bijvoorbeeld een quota zouden moeten komen zegt ze : ‘Ik wil daar geen uitspraken over doen. Ik heb daar niet over nagedacht en het boek gaat ook niet daarover. Voor zover ik weet ben ik de enige zwarte redacteur in deze uitgeefwereld. Ik vind dat best raar, maar ik weet niet of ik er zin in heb om als een soort vaandeldrager van het zwarte geluid in de literatuur op te treden. Moet ik de strijd in mijn eentje voeren? Ik heb daar geen zin in. Dat is iets wat uitgevers met elkaar moeten bespreken. Het moet niet zo zijn dat mensen die iets agenderen ook met de oplossing moeten komen. Dat is gewoon een beetje vermoeiend.’