'Had I not possessed three things unrelated to music, I would have perished early on from loneliness and disillusionment,' wrote Ethel Smyth (1858-1944) at 60. Those three things were: 'Iron health, a distinct fighting spirit and a modest but independent income.'
Waar vrouwen in de negentiende eeuw waren veroordeeld tot het componeren van kamermuziek, schreef zij liefst grootschalige werken. In 1903 werd haar opera Der Wald uitgevoerd aan de Metropolitan Opera. Pas 103 jaar later (!) klonk daar een tweede opera van vrouwelijke hand, L'amour de loin van Kaija Saariaho. Het Britse label Retrospect Opera presenteert nu een cd met Fête Galante, Smyths vijfde opera.
Opwindende klanken en ritmes
Smyth componeerde er in totaal zes, met als bekendste The Wreckers (1906) en The Boatswain’s Mate (1914). Beide werden al eerder (her)uitgebracht door Retrospect Opera, afgelopen november volgde Fête Galante, een ‘dance-dream’ uit 1923. Geen overbodige luxe, want hoewel Smyth in eigen tijd veel aanzien genoot werd ze na haar dood grotendeels vergeten. – Zoals ik al eerder schreef leurde ik jarenlang vergeefs met bovengenoemde twee opera’s bij dirigenten en concertprogrammeurs.
Toch was de beroemde Duitse dirigent Bruno Walter er in 1912 nog van overtuigd dat haar composities ‘ook in de toekomst veel bijval zullen oogsten. Ik beschouw Ethel Smyth als een componist met een geweldige individualiteit en een groot belang. Zij weet haar stormachtige hartstocht te verwoorden in opwindende klanken en ritmes.’ In 1922 werd ze geridderd, vier jaar later kreeg zij een eredoctoraat aan Oxford. Rond die tijd werd ze doof, waarna ze zich concentreerde op het schrijven van haar – vaak hilarische – memoires.
March of the Women
Hieruit spreekt een persoon die zich door niets of niemand van haar compositorische pad liet afleiden. Ze stak ook haar lesbische geaardheid niet onder stoelen of banken en was een vurig suffragette, een voorvechtster van vrouwenrechten. Nadat ze een steen door de ruiten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken had gegooid belandde ze een maand in de gevangenis. Met een tandenborstel dirigeerde ze haar medegevangenen in haar fameuze March of the Women. Deze groeide uit tot het lijflied van de Engelse vrouwenbeweging.
Ethel Smyth had haar vechtlust van geen vreemden: haar vader was een belangrijke generaal in de Royal Artillery. Toen ze op haar zeventiende aankondigde compositie te gaan studeren riep hij uit dat hij haar nog ‘liever onder de zoden’ zag. – Waarop ze besloot ‘het leven thuis tot zo’n hel te maken, dat ze me wel móesten laten gaan’.
Muzikale intensiteit
In 1877 vertrok ze naar Leipzig, waar ze grootheden als Anton Rubinstein, Clara Schumann en Johannes Brahms leerde kennen. Vanwege haar kordate optreden en muzikale intensiteit noemde Brahms haar gekscherend ‘de hobo’. Haar vroege werken, zoals de Mis in D (1891) zijn nog door hem beïnvloed, maar gaandeweg ontwikkelde ze een persoonlijke stijl. Deze wortelt in de romantiek en is doordesemd met scheutjes Wagner, Debussy en Engelse folklore.
For Fête Galante (1923) zocht zij inspiratie in oude muziek, aansluitend bij het neoclassicisme van Ravel en Stravinsky. Het libretto van Edward Shanks naar een vertelling van Maurice Baring put uit de traditie van de commedia del’arte. Het is een spel in een spel, waarin het liefdespaar Pierrot en Columbina slachtoffer wordt van een persoonsverwisseling. De koningin bedriegt de koning met een man in Pierrot-vermomming, maar de echte Pierrot weigert zijn vorstin te verraden. En wordt veroordeeld tot de galg.
Volkse instrumenten
In de 45 minuten van deze eenakter voert Smyth ons mee in een fête vol schitterende muziek. Zij opent met een stijlgetrouw gecomponeerde sarabande, een lichtvoetige barokdans. Hierop volgt een aanstekelijke meerstemmige musette, waarin Smyth haar flair voor aansprekende melodieën en harmonieën demonstreert. Aanvankelijk is de sfeer nog speels, met vrolijke ritmes en motieven van volkse instrumenten als concertina, banjo en tamboerijn. Geleidelijk sluipt een steeds tragischer ondertoon binnen, met donkere klanken van (bas)klarinet en hoorns en aria’s in stemmig mineur.
Knap hoe Smyth het onvermijdelijke tragische einde steeds onontkoombaarder maakt. Een wiegend, volksliedachtige deuntje loopt als leidmotief door de opera. Slijmerig-verlokkend wanneer de koning Pierrot vraagt de identiteit te verklappen van de minnaar van zijn echtgenote. Triomfantelijk en tegelijkertijd in-droevig wanneer Pierrot besluit zijn leven voor de koningin te geven. – Hij geeft daarmee ook zijn eigen liefde voor Columbina op, haar in de waan latend zelf bedrogen te zijn.
Zwierige soli
De uitvoering door ensemble Lontano onder leiding van Odaline de Martinez is voortreffelijk. Veelzeggende rusten krijgen alle ruimte en de afzonderlijke musici schitteren in Smyths zwierige soli. De bariton Felix Kemp is een doorleefde Pierrot, de bariton Simon Wallfish laveert mooi tussen barse koning en vernederde echtgenoot.
De mezzosopraan Carolyn Dobbin is een verrukkelijke bedriegster en de sopraan Charmian Bedford is een aandoenlijke Columbina. Ook de overige zangers zijn uitstekend, waarbij opvalt hoe smeuïg de zes solisten samenvloeien in de wervelende koorpassages. Hoogtepunt is het madrigaal ‘Soul’s joy, now I’m gone’ op een tekst van John Donne halverwege de opera.
Smyth werd in het verleden gepromoot door gerenommeerde dirigenten als Bruno Walter, Sir Thomas Beecham en Arthur Nikisch. In Odaline de Martinez heeft zij een waardige hedendaagse pleitbezorger gevonden. Als toegift klinkt nog een puntgave uitvoering van het spreekgedicht The Happy Prince van Liza Lehmann. Met een indringende voordracht van Felicity Lott en subtiele pianobegeleiding door Valerie Langfield. – Kopen die cd!
Verkrijgbaar via deze link: http://www.retrospectopera.org.uk/CD_SALES/CD_Sales_FeteG.html