Ik houd van de passie en de liefde waarmee iedereen in de culturele sector werkt. Er zit een overtuiging achter en een doorzettingsvermogen die je kan vergelijken met een geloof. Het geloof dat kunst essentieel is voor de samenleving. Gedreven door een oergevoel bijten we ons erin vast en laten niet meer los. Maar werden we niet met z’n allen verblind door de schoonheid van de kunsten? Want als we eerlijk zijn, zijn er al jaren barstjes te zien. In onze bereidheid om alles te geven voor ons geloof hebben we met elkaar een systeem in stand gehouden dat elke keer maar net overeind is gebleven. Maar nu… nu de coronacrisis zich heeft aangediend veranderen deze barstjes in scheuren en wordt dit wankele evenwicht in de culturele sector pijnlijk blootgelegd.
Voor jou vele anderen.
Er heerst een structureel gevoel van vervangbaarheid in de culturele sector, ontstaan door een enorm overaanbod en te weinig vraag. In andere sectoren laten mensen zich omscholen als er geen werk te vinden is. Maar wij niet. Een oergevoel valt niet te negeren. Daardoor zijn wij bereid om alles te doen om in onze geliefde sector te kunnen blijven werken. We werken parttime ergens anders en gaan akkoord met lage tarieven, ‘maar je krijgt toch exposure’ en soms zelfs eigen financiële opoffering. In de culturele sector geldt meer dan in andere sectoren: het bloed stroomt waar het niet gaan kan. Dus we gaan erin mee en prijzen elkaar de markt uit. Want voor jou tien, als niet honderd, anderen.
Vaste contracten worden al jaren niet meer uitgegeven. Opdrachtgevers nemen liever geen risico’s meer en zijn vaak niet bereid zich te binden aan een werknemer. En daarom nemen wij noodgedwongen het risico over en gaan het onzekere bestaan van de ZZP’er aan. In plaats van dat de overheid dit als een teken aan de wand zag heeft zij het aangemoedigd en zelfs gestimuleerd met 1,2 miljoen ZZP’ers in Nederland als gevolg.
Schaamrood op de wangen
Ik weet dan ook niet of ik moet lachen of huilen als ik berichten lees over maatregelen als het instellen van een minimum uurloon van € 16,-. Het zal me niet verbazen als velen van ons momenteel bereid zijn om voor minder te werken en wellicht voelt een minimum van € 16,- voor hen als een enorme verbetering. Maar laten we eerlijk zijn: het bedrag is nog steeds veel te laag.
Zodra ik een uurprijs moet noemen voel ik het schaamrood op mijn wangen staan. Ik weet al van tevoren wat er gezegd gaat worden: ‘O dat is wel veel geld’ met een lange stilte die erop volgt. Je gaat jezelf verdedigen, uitleggen wat je allemaal van het geld moet doen. Dat je belasting moet afdragen, verzekeringen moet afsluiten, eigenlijk ook pensioen wil opbouwen en rekeningen moet betalen. Dat als zij alles doorberekenen je goedkoper bent dan een werknemer in dienst. En terwijl je dat zegt kun jij jezelf wel voor je hoofd slaan. Waar ben je in hemelsnaam mee bezig… En toch ga je overstag voor een uurprijs die lager is dan je van tevoren met jezelf had afgesproken. Het is een mooie opdracht die je toch niet had willen laten schieten.
Risico’s
In de meeste gevallen hanteer ik te lage tarieven en daardoor moet ik offers brengen. Zo heb ik de struisvogeltactiek toegepast als het gaat om een arbeidsongeschiktheidsverzekering en ik weet velen met mij. Ik kreeg het Spaans benauwd toen ik hoorde over de plannen van de overheid om deze verzekering verplicht te stellen voor ZZP’ers. Met mijn uurloon kan ik namelijk niet tientallen tot honderden euro’s per maand missen. Dat verandert niet met het instellen van een minimum uurloon van € 16,-. En dan is het kabinet verbaasd over de slechte situatie waarin velen van ons zich nu bevinden. Zou de overheid zich nou echt niet realiseren dat dit is ontstaan door het ontbreken van een beleid om de ZZP’er te beschermen?
En nu is het kwaad al geschied. Onze opdrachten zijn gecanceld en wij ZZP’ers hebben geen enkel vangnet in een situatie als deze. En wanneer we weer aan de slag kunnen weten we niet. Met maatregelen als de Tozo en TOGS hopen we allemaal dat we over uiterlijk twee maanden ons werk weer kunnen oppakken. Ons spaarpotje hebben we al deels in moeten zetten om het minimale bedrag van €1050,- aan te vullen. De zakelijke rekeningen komen immers nog steeds binnen en het bedrag is bij lange na niet genoeg om alleen al het dak boven ons hoofd te bekostigen. Een sprankje hoop krijgen we als op woensdag 15 april bekend wordt gemaakt dat er een steunpakket van 300 miljoen euro wordt uitgetrokken voor de culturele sector, maar of dat ook voor de ZZP’er de redding zal zijn dat is nog maar de vraag…
In ons hempie
Ondanks de onzekerheid die ons boven het hoofd hangt ben ik trots. Trots op ons allemaal als ik zie wat er gebeurt in de culturele sector in crisistijd. Wij zijn makers en doeners. En dus zetten we onze schouders eronder en willen anderen een hart onder de riem steken. Want we weten dat dat het effect is wat kunst heeft. Er worden meteen online workshops door kunstenaars aangeboden, op social media zien we minivoorstellingen van theatergezelschappen voorbij komen en bandjes doen hun optredens voor lege zalen. Er wordt met veel enthousiasme op gereageerd en voor vele mensen thuis is het een welkome afleiding. Hoe is het dan toch mogelijk dat de overheid de ZZP’er in de culturele sector die wederom o zo belangrijk blijkt te zijn voor onze samenleving in z’n hempie laat staan?
Mijn naam is Willemien Geenen. Ik ben kunsthistorica en heb na mijn afstuderen in 2010 eerst een half jaar voor een appel en een ei stage gelopen in een museum in de hoop daar te mogen blijven. Ik had geluk en kreeg een baan aangeboden. Na drie jaar werd mij een vast contract toegezegd wat een week voor ingang werd ingetrokken. Er werd van bovenaf besloten dat er geen vaste contracten meer werden uitgegeven. In mijn zoektocht naar een nieuwe baan werd ik nieuwsgierig naar de commerciële kant van de kunst en ging werken bij een galerie als galerie manager. Lange dagen, 24/7 beschikbaar zijn, elk weekend op zaterdag én zondag werken, hoge werkdruk en laag loon. In 2016 ben ik als ZZP’er aan de slag gegaan, zodat ik op basis van opdrachten het werk kon blijven doen waar ik zo intens veel van houd. Op woensdagochtend 18 maart werd ik binnen een uur aansluitend door mijn drie opdrachtgevers gebeld dat mijn opdracht per direct kwam te vervallen.
Beste Willemien Geenen,
Dit zijn inderdaad het soort cijfers waarmee ik steeds doodgegooid wordt in de sectorale nota’s die het belang van kunst willen aantonen, nota’s die dan hoofdzakelijk door andere beleidsmakers in de sector weer worden aangehaald. Hoewel het makkelijk is om er vragen bij te stellen (wat wordt er bedoeld met het ‘aanbod’ uit de reclame?) zijn ze toch vooral bedoeld om de olifant in de kamer onzichtbaar mee te maken. Het probleem voor Politici is niet dat het zielig voor ons is dat we in ons hemd staan, het probleem voor politici is dat wij sinds de hetze tegen de kunsten vanaf de jaren 2005 gezien worden als een linkse hobby on de ogen van populistische stromingen en als bewijs dat ‘de regering’ geld weggooit.
Politici die het in hun hoofd zouden halen om openlijk voor de kunsten op te komen, leveren netto zetels in, en dat weten ze maar al te goed, dus, cynisch genoeg, helpt het ze als het brede publiek jammerklachten uit onze sector hoort.
Beste Mevrouw Geenen,
Ik heb het over de roze olifant in de kamer, en dit zijn nu precies het soort cijfers dat ‘de sector’ steeds gebruikt om om de olifant heen te kijken. Ja, zo kunnen we onszelf, binnen de sector, een rad voor ogen draaien: O! wat zijn we belangrijk (als we de cijfers van de reclame-boys aan ons toerekenen). Maar sinds de crisis van 2008 is de realiteit dat wij, de cultuur, voor politici een taboe-gebied zijn geworden, en dan vooral dat deel van de cultuur waar geld bij moet: de Linkse hobby.
Zolang wij als sector ons niet rehabiliteren ‘in de ogen van het grote, stemmende, publiek’, is het voor politici nog altijd lucratief om hun culturele smaak te gieten in termen van de top-3’s, en af en toe smadelijk uit te halen naar de grachtengordel om zo te laten zien dat ze achter de gewone man staan.
Het is voor politici op dit moment (zèlfs als ze ons achter de schermen een paar miljoen in de zakken stoppen) een kwestie van lijfsbehoud om in ieder geval de schijn op te houden dat ze ons in ons hemdje laten staan. Als we dàt niet begrijpen, en zèlf het probleem voor de politiek oplossen, zal er, denk ik, voorlopig geen verandering in de situatie optreden.
Juist dàt inzicht wordt uit alle macht weggehouden in de beleidsnota’s die in de sector worden geproduceerd, en dat ook maakt dit vraaggesprek met de minister, veilig op schoot, in haar eigen ministerie voor mijn gevoel zo gênant.
Als ik een vertaalslag mag maken van uw woorden ligt het volgens u aan de kiezer en niet aan de politici? Als het klopt wat u zegt en dan is het in mijn ogen nog meer van belang dat de verhalen van mensen in het cultureel vakgebied en óók de cijfers naar buiten worden gebracht. Ik denk dat heel veel mensen geen idee hebben wat er allemaal onder de culturele sector valt. Het is in het scenario wat ik nu ga schetsen helaas al te laat, maar denkt u niet dat als er zo bijvoorbeeld geen nieuwe films meer in de bioscopen draaien, concerten niet meer te bezoeken zijn en nieuwe seizoenen van favoriete tv series niet meer worden uitgezonden mensen daarop terug zullen komen? Dan kan mijn enige conclusie zijn dat we nog meer van de daken moeten gaan schreeuwen wat de gevolgen zullen zijn van het wegvallen van de culturele sector met een boodschap niet alleen voor de politici maar voor het hele volk.
Ik zou overigens niet weten waarom we reclame niet onder de culturele sector zouden moeten scharen. De commercials worden door dezelfde mensen gemaakt die onze bioscoopfilms maken en de grafisch vormgevers komen van dezelfde kunstacademies als de kunstenaars.
Beste Willemien Geenen,
U komt in uw artikel langs een aantal belangrijke memes die in de voorgaande ruim 20 jaar over onze sector zijn neergelaten, en die we, nu we toch even over onze grondvesten moeten nadenken, misschien eens even onder de loep moeten nemen voor we verder denken.
U begint te vragen hoe het kan dat overheid de culturele sector nu in zijn hemd laat staan.
Het is een essentiële vraag die als je er ècht over nadenk, de roze olifant in de kamer zichtbaar maakt: Dat komt omdat de sector, de cultuur, in de ogen van de stemmende meerderheid (die voor politici van levensbelang is) verdacht is gemaakt: het is een linkse hobby.
Politici die zich te duidelijk uitspreken vóór de culturele sector, verliezen stemmen, want te veel mensen hebben nìet in de gaten ‘hoe belangrijk cultuur in onze samenleving is’.
Het blijkt erg moeilijk te zijn dat belang om aan te tonen, zonder in filosofische termen te vervallen. In plaats daarvan reduceren veel voorvechters nu de sector tot zijn economisch rendement, maar die betogen maken op de beleidsmedewerkers, die dat rendement afwegen tegen die van de luchtvaart of de auto-industrie, geen indruk.
Als gevolg daarvan zien we steeds weer dat beleidsmedewerkers het belang van de cultuur in de eerste regels van hun nota’s als een gegeven presenteren, zoals jij hier nu ook doet.
De cultuur is vakkundig in zijn hemt gezet vanaf het eind van de jaren 90 toen Rick van der Ploeg als econoom en staatsecretaris voor cultuur bijvoorbeeld zijn ‘Cultuur als Confrontatie’ https://www.dbnl.org/tekst/ploe014cult01_01/ploe014cult01_01_0002.php schreef. Een essay waarin hij de bestaande cultuur wegzet als elitair tegenover de massacultuur. Na die tijd zijn de instellingen die zichzelf hebben uitgeroepen als ‘de sector vertegenwoordigend’, zoals wekgeverskoepel, vakbonden, adviesinstellingen in die geest meegegaan, en hebben zich steeds negatiever opgesteld ten aanzien van wat al snel werd genoemd ‘de wildgroei’ in de sector.
Een voorbeeld daarvan is ook de publicatie van de bundel ‘Second Opinion, over beeldende kunstsubsidie in Nederland’, in 2007 uitgegeven door de Mondriaanstichting en het Fonds voor Beeldende kunsten. Beleidsmedewerkers van adviesinstellingen die steen en been klagen over de hoeveelheid kunstenaars die subsidie aanvragen en waarover allemaal moet worden geadviseerd. Zó veel werk…. het zou handig zijn als er daar wat minder van kwamen.
Ze werden op hun wenken bediend door de crisis in 2008, staatsecretaris Halbe Zijlstra en de schijnwetenschapper Pim van Klink, die de hakbijl van Zijlstra door middel van de term ‘subsidie verslaving’ onderbouwde in een postmodern betoog, zoals dat hoort met een vraagteken.
Zo is het frame van een ‘op instorten staand, wankel, systeem’ gebouwd waarin steeds weer door middel van de termen ‘overproductie’ en ‘lage tarieven’ de oorzaak bij de kunstenaars wordt gelegd, en de vertegenwoordigende instellingen zichzelf steeds belangrijker maken, en ook in steeds luider bewoordingen zichzelf aanprijzen als degenen die met één mond de cultuur moeten vertegenwoordigen.
Daarbij wijzen ze dan op de salarissen van de makers in onze sector, vergelijken die met andere HBO-sectoren (maar niet met hun eigen salarissen). Daarbij benoemen ze het feit dat wij makers, in onze sector, ons werk met liefde doen en dus vaak genoegen nemen met minder, als de ultieme zwakte – waarna ze tot de conclusie komen dat de sector gediend is met uitstroom. Ze doen dat allemaal in dezelfde postmoderne taal als die van Professor Klink, zodat vooral niemand het in zijn of haar hoofd haalt om hun teksten nauwkeurig te gaan lezen (zie de nota ‘Passie gewaardeerd’.) Als je dat wèl doet geraak je in een moeras van nep-taal, schijn argumenten, voorgebakken conclusies, en complimenten die men zichzelf toedient: “het is zo goed dat de sector nu zèlf het voortouw neemt”. https://mtrapman.home.xs4all.nl/Kunstvallei/Commentaar%20op%20Passie%20Gewaardeerd%202.pdf
Vragen als: “is het eigenlijk wel waar, dat er sprake is van overproductie in onze sector?” “Wat bedoelt men precies met ‘overproductie’? Hoe meet men dat? Ìs dat wel gemeten? Is overproductie altijd een ramp? Voor wie? Hoe zit het dan eigenlijk met overproductie in andere sectoren als de kledingindustrie?
Dit soort vragen worden eenvoudig genegeerd.
Ook het idee dat het misschien wel heel terecht is dat we genoegen nemen met lagere beloningen omdat wij ook intrinsiek vanuit ons werk worden beloond, terwijl de CAO-schalen er op gebaseerd zijn dat er werk wordt geleverd aan werkevers, is de beleidsmakers in onze sector geheel vreemd.
Ja, we zitten nu midden in een ramp, en niet alleen in onze sector, en niet alleen in ons land. Als we daar over willen nadenken, dan kunnen we dat niet overlaten aan de beleidsmakers in onze sector die zich organiseren in steeds schimmiger lichamen als de ‘creatieve coalitie’, ‘het platform makers’, ‘platform ACCT’, onbereikbare stichtingen die worden gebouwd door vertegenwoordigers van ook weer schimmige instellingen als Federatie Cultuur, Kunsten 92, Boekmanstichting, Kunstconnectie, het ministerie van OCW, en zo voort.
Zij waren verantwoordelijk voor het gênante gesprek met de minister
dat moest dienen om ons te laten denken dat we 300 miljoen méér zouden gaan krijgen. Ook dat gesprek weer stond bol van de complimenten over de zelfredzaamheid, inventiviteit, creativiteit en mooie ideeën in onze sector, en onze sector werd vertegenwoordigd door een inhuurmoderator die door niemand was gekozen, behalve misschien door bureau &MAES, die aan het eind, ‘ook namens haarzelf’, tegen Jan Brands van ACCT zei “Hou vol, jullie zijn belangrijk”.
Als we echt niet langer in ons hempje willen blijven staan, zullen we toch echt zelf een dikke trui moeten gaan breien en die aantrekken, en ons dan, als sector, weer van de grond af aan moeten gaan opbouwen.
Wij houden nu een geraamte in stand, dat meer dan 80 sectorvertegenwoordigende instellingen omvat, die meer dan 1.000 professionele stafleden(fte’s) in dienst hebben die, nauwelijks door besturen gecontroleerd, met onze sector doen wat ze willen, tegen bovengemiddelde salarissen, onbedreigd door de huidige crisis.
Dat geraamte is niet wankel, het is schokvrij opgebouwd en wat daar gebeurt is volledig buiten bereik van ons, makers. Dáár laat de minister zich graag zien en fêteren.
Beste M.J. Trapman,
Hartelijk dank voor uw reactie! Wellicht vindt u de cijfers die het CBS op 19 juli 2019 heeft gepresenteerd m.b.t. de bijdrage van de culturele sector aan de economie in 2015 ook interessant. Deze cijfers zijn door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgevraagd bij het CBS.
De bijdrage van cultuur en media aan de Nederlandse economie bedroeg in 2015 3,7 procent (58,1 miljard euro)! In de cijfers wordt onze sector vergeleken met bijvoorbeeld bouwnijverheid met een aandeel van 4,1 procent. Op het gebied van werkgelegenheid had onze sector in datzelfde jaar een aandeel van 4,5 procent op de totale werkgelegenheid.
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2019/29/bijdrage-cultuur-en-media-aan-economie-3-7-procent
Deze cijfers hebben betrekking op 2015 en dat is inmiddels alweer 5 jaar geleden. Het zou me niet verbazen als de cijfers over 2019 hoger zijn. Het is toch onvoorstelbaar dat we met deze kennis alsnog genegeerd worden.
Comments are closed.