Afgelopen week mailde het filmhuis of ik mijn vriendenpas wilde verlengen. Tot nu toe heb ik aan zulke oproepen zonder aarzelen gehoor gegeven. Ik hoefde geen geld terug voor gekochte kaartjes, liet abonnementen doorlopen en doneerde aan kunstinstellingen die op omvallen stonden. Maar voor het eerst twijfelde ik. Het afgelopen jaar had ik het zonder filmhuis ook prima gered.
Maandagavond is thuis ‘Monday night, movie night’ geworden. Ik zoek een film uit via Netflix, NPO-plus, Picl, Pathé thuis of de app van Lumieres, koop bij de supermarkt een zakje M&M’s en installeer me op de bank. Geen fietstochtje door de regen, irritant fluisterende mensen om me heen en voorfilmpjes waar ik niet op zit te wachten. En als ik naar de wc moet, zet ik de film gewoon even stil.
Voor een blockbuster is een groot biosscoopdoek absoluut een pre, maar bij een arthouse film maakt het formaat van een beeldscherm negen van de tien keer niets uit. En op een ‘gemeenschappelijke kijkervaring’ – wat een lokkertje moet zijn voor bioscoopbezoek – zit ik al helemaal niet te wachten.
Ambivalente gevoelens over mooi initiatief
Het mailtje van het filmhuis bleek een eyeopener, want ongemerkt ben ik het afgelopen jaar heel anders over cultuurbezoek gaan denken. Ik snap dat cultuurinstellingen en cultuurmakers vol ongeduld zitten te wachten tot alle ellende voorbij is zodat ze weer volop van start kunnen gaan, maar ik vraag me af of voor mij als cultuurbezoeker hetzelfde geldt. Zie het voorbeeld van het filmhuis hierboven.
Het mooie initiatief “De belofte van de lege zaal’ versterkte mijn ambivalente gevoelens. Ik werd er zelfs een beetje triest van. Zoals je waarschijnlijk weet vroeg programmeur Lieven Cooiman van het Amersfoortse theater Flint cabaretier Jan Beuving een column te schrijven over de theaterzalen die al een hele tijd leeg staan. Het leverde een fraai stukje proza op, waarin Beuving de belofte van de lege zaal beschrijft. Zolang de zalen leeg zijn, wordt de belofte alleen maar groter. En straks, als corona geschiedenis is en de theaterdeuren weer open gaan, wordt de belofte werkelijkheid. Eind goed, al goed.
Het initiatief werd gesteund door bijna 400 betrokkenen uit de cultuursector. De column verscheen ook als fraai vormgegeven video.
Juist deze video zorgde bij mij voor een triest gevoel. Het is zo moeilijk om mee te gaan in het optimisme dat Simone Kleinsma, Peter Pannekoek, Hans van Manen en Jaap van Zweden (om maar een paar namen te noemen) daarin uitstralen. Zoals het happy-end van een dramatische film soms ook ongeloofwaardig kan overkomen. Ik zou het optimisme willen delen, maar het lukt me niet.
Daarvoor is allereerst een praktische reden. Het nieuwe normaal zou wel eens heel anders dan het oude normaal kunnen zijn. Dat klinkt als een dooddoener en misschien is het dat ook wel, maar clichés verrassen als je ze voor het eerst ervaart of tot je door laat dringen.
Ik ben geen viroloog – over clichés gesproken – maar begrijp wel dat ook als iedereen gevaccineerd is, de kans groot is dat we nog heel lang te maken zullen hebben met beperkende maatregelen, met alle praktische consequenties van dien. Bijvoorbeeld omdat we nog geen idee hebben hoelang vaccins werken en een sneltest voor een theaterbezoek lijkt me ook niet populair. Dus het idee van volle zalen moeten we voorlopig nog maar uit ons hoofd zetten. Stapje voor stapje zullen er meer bezoekers welkom zijn. Maar voorlopig blijven de zalen rottende gebitten (heel veel lege plekken) met hier en daar een tand.
Hieraan gekoppeld: ook als het medisch weer verantwoord is, hoelang duurt het voor de angst voor onze gezondheid weer uit ons systeem is verdwenen en we onbekommerd plaats nemen in een volle theaterzaal? Ik kan me dat op dit moment moeilijk voorstellen. Corona is deel geworden van ons collectieve bewustzijn en de herinnering eraan zal – vrees ik – slechts langzaam slijten.
Kloof tussen cultuurmaker en consument
Los van dit medische gedoe is er nog iets anders en dat brengt me terug bij mijn voorbeeld van het filmhuis. “De belofte van de lege zaal” gaat ervan uit dat iedereen weer staat te springen om een voorstelling of andere cultuuruiting te bezoeken. Is dat wel zo?
The cultuurconsument bestaat niet, mensen bepalen hun eigen gedrag en dat moeten we vooral zo houden. Dus laat ik met mezelf beginnen en wat persoonlijke voorbeelden op een rijtje zetten. Het filmhuis is voor mij helaas overbodig geworden. Hetzelfde geldt – vrees ik – voor het bezoeken van een heleboel klassieke concerten -, een andere pro-corona liefhebberij. Het afgelopen jaar heb ik me meer dan prima vermaakt met Spotify en een koptelefoon. Waarom zou ik nog een concert bezoeken? Voor de bijzondere gedeelde live-ervaring? Is dat echt zo’n toegevoegde waarde, of is dat een mythe die we met z’n allen in stand houden zodat bezoekers naar de concertzalen blijven komen?
Ik heb tijdens de talloze uren in corona-tijd dat ik naar klassieke muziek luisterde geen moment verlangd naar het Concertgebouw, Vredenburg of het Muziekgebouw aan ’t IJ. Ik koesterde me in de behaaglijke rust en warmte van mijn huiskamer. Mijn portemonnee werd er vrolijk van. Geen kuchende medeluisteraars binnen schootsafstand. Alleen onze hond zorgde soms voor verstoring, maar dan zette ik de muziek stil, gaf de schapendoes zijn brokjes en luisterde intens genietend weer verder.
Een uitzondering wil ik maken voor opera: genoeg mogelijkheden om die online te bezoeken, maar dan had ik vaak wel het gevoel dat ik iets miste. Decor, kleding, groots drama: op mijn Ipad kwam dat allemaal minder tot z’n recht. Maar of kaartjes van 100+ euro opwegen tegen een minder verpletterende opera-ervaring valt nog te bezien.
Koeien die de wei in stormen
Genoeg over mijn persoonlijke voorkeuren, laat ik proberen de blik wat verruimen. Popconcerten en festivals hoeven niet voor verminderde belangstelling te vrezen. Jongeren blijven minder lang hangen in het verleden, hun honger naar vermaak is groot, ze zullen de Ziggodome, PinkPop en Lowlands bestormen als koeien die na de winter voor het eerst weer naar buiten mogen.
Buitenfestivals hebben ook minder te duchten van een covid-effect, omdat mensen zich buiten nu eenmaal veiliger voelen dan binnen. Zie ook op dit moment de massale toestroom naar de natuurgebieden. Hetzelfde geldt voor doorstroomlocaties als musea, waar de angst voor corona toch al minder aanwezig was.
Maar hoe zit dat bijvoorbeeld met toneelvoorstellingen, toch al een zorgenkindje voor wat betreft de publieke belangstelling? Ik ben 57 en hoorde bij de laatste toneelstukken die ik bezocht regelmatig bij de jongste bezoeksters. Senioren zijn en worden het hardst bedreigd door de corona-crisis. Staan zij te springen om straks weer naar het theater te gaan? Ik hoop het van harte, maar vrees en zou hun terughoudendheid begrijpen. Nog legere zalen: het nieuwe normaal van het toneel.
Een tweedelige uitdaging
Natuurlijk valt er nog veel meer te zeggen en fantaseren over cultuur-na-corona. Kunnen (moderne) dansvoorstellingen vertrouwen op hun in aantal geringe, maar trouwe publiek? Is cabaret nog steeds zo populair dat het helemaal geen last heeft van een post-corona dip? Deze persoonlijke oriëntatie is al langer geworden dan de bedoeling was, dus laat er vooral je eigen gedachten over gaan. Neem er gerust de tijd voor: bij toekomstige versoepelingen staan cultuurvoorstellingen heus niet vooraan.
Ondertussen raak ik de gedachte niet kwijt dat de corona-periode voor een kloof zorgt/heeft gezorgd tussen cultuurinstellingen en cultuurmakers enerzijds en anderzijds de cultuurconsument. Mensen zullen niet (in groten getale) staan te springen om weer naar volle zalen te gaan. Veel ‘oude’ cultuurbezoekers kunnen als verloren worden beschouwd. De cultuursector staat voor een tweeledige uitdaging: dit verlies zoveel mogelijk te beperken en nog meer dan anders op zoek te gaan naar een nieuw publiek.