Van de 122 toneelteksten die de jury van de Nederlandse Toneelschrijfprijs las, waren er een kleine dertig geschreven door vrouwelijke auteurs. In een vakgebied waar het aantal vrouwelijke werkers enorm groot is, valt dat op. Want, zo stelde de jury terecht, in het geschreven Nederlandse theater is de mannelijke blik toch nog altijd dominant. Terwijl het theaterpubliek procentueel meer vrouwen telt dan mannen.
Zulke demografische en vakinhoudelijke weetjes zijn interessant in een tijd waarin ons kunstaanbod als deel van onze culturele ontwikkeling tegen het licht wordt gehouden: is het wel cultureel divers en maatschappelijk inclusief genoeg? Komen alle stemmen aan bod, moet dat eigenlijk wel? En welke rol speelt de geschreven taal eigenlijk nog in de kunst, en hoe is de schrijf- en leescultuur eigenlijk ingebed in ons leven, en – vooral – ons onderwijs?
Scholieren lezen niet meer, toneelschrijfstudenten lezen geen toneelstukken meer uit wat in de vorige eeuw gold als een canon (Harold Pinter, Tsjechov, Shakespeare, laat staan Strijards, Herzberg, Vondel, Heijrmans of Simonsz Mees)
Ultieme scheppers
Tussen theatermakers en toneelauteurs botert het ook niet. Tijdens een door de Auteursbond georganiseerde meeting tussen de twee in juni van dit jaar bleek dat theatermakers zichzelf als de ultieme schepper van theaterkunst beschouwen, waarbij de schrijver de leverancier is van woorden, die vervolgens door de maker, samen met de uitvoerders, naar believen gewist, gebruikt, veranderd en weggegooid kunnen worden.
Schrijvers zien ze als lastig, zeker wanneer ze – zoals in het Angelsaksische deel van de wereld – hun teksten heilig verklaren en aan de theatermaker slechts de functie van regisseur toekennen, een tekstdirigent wiens taak het is de tekst van de schrijver zo goed mogelijk uit te laten voeren.
Uiteindelijk treffen ze elkaar altijd ergens in het midden, zo bleek ook tijdens de prijsuitreiking op 2 september tijdens het Theaterfestival in Amsterdam, en dat is natuurlijk ook conform het beeld dat historici al zien sinds de eerste theateropvoeringen in Athene, 2500 jaar geleden. Van die opvoeringen zijn de theaters, een paar schilderingen en beelden over, en een handvol, dankzij Arabische geleerden en katholieke monniken overgeleverde, teksten. Aan de hand daarvan reconstrueren wij onze theatergeschiedenis, de geschiedenis die dus bestaat uit wat er is overgeleverd aan geschreven verhalen. Van de werkelijke praktijk weten we eigenlijk niets.
Staat van het Theater
Tijdens datzelfde Theaterfestival in Amsterdam, dat nog tot het einde van deze week duurt, was de opening een prachtig voorbeeld van hoe tekst en uitvoering een totaal andere wereld kunnen tonen. Het festival opent elk jaar met een ‘state of the union’, in dit geval dus de Staat van het Theater. In een toespraak, de laatste jaren steeds vaker voorzien van enig theatraal effect, vertelt een door de organisatie uitgezochte theatermaker (hoogst zelden een schrijver, overigens) wat er volgens hem, hun of haar aan de hand is in het theater. Soms zijn het saaie verhandelingen, soms geweldige demonstraties from effectbejag, en altijd valt er wel wat over te zeggen.
Dit jaar viel de eer te beurt aan Alida Dors. Deze choreograaf en regisseur met stevige wortels in de hiphopcultuur is momenteel artistiek directeur van Theater Rotterdam. Vooraf had ik me, als volger van de Rotterdamse culturele troebelen, voorbereid op een verhaal waarin ze mogelijk in zou gaan op de beleidsmatige toestanden in een cultuurvijandige gemeentepolitiek en een organisatie die de laatste tien jaar mede daardoor meer met zichzelf dan met de stad of de wereld bezig is geweest. Op deze site is daar veel over te lezen.
Tekst en beeld
Door omstandigheden kon ik niet live aanwezig zijn, en achteraf is dat eigenlijk dus heel erg goed – voor de theorievorming in dit artikel. Ik had geen mogelijkheid de livestream te zien, en moest me dus behelpen met de pas na afloop beschikbaar gestelde tekst. Toen ik die las vond ik hem tegenvallen. Geen woord over de toestanden in Rotterdam. Niks over beleid. Ik las veel ‘ik’, veel ‘sisters’, veel betekenisvolle puntjes en weinig verbinding. Ik vond hem weinig inclusief overkomen, en niet eens omdat ik behoor tot de categorie witte man van zekere leeftijd, een groep die de laatste tijd – volkomen terecht – iets te voelen krijgt van hoe dat is: als aparte, weinig aantrekkelijke groep gezien te worden.
Enfin: ik was licht teleurgesteld. Tot ik de video zag.
Zelden zag ik een gloedvoller betoog, zelden een kwetsbaarder, maar krachtiger performance van een vrouw die al haar twijfels, overtuigingskracht en identiteit inzet om iets heel erg gezamenlijks over te brengen op een best wel witte zaal in een een nog veel te witte sector. Ik hoorde de teksten die ik gelezen had, maar zag een mens, en een groep mensen die niet liever wilde dan te zien en gezien te worden. Overrompelend en puur theater. Prachtige muziek, opwindende dans.
Ingedampte theaterkunst
Hier zien we dus de oermechanismes van de theaterkunst aan het werk: tekst en uitvoering zijn onlosmakelijk verbonden. ‘Spoken word has to be spoken! And performed…’ zei iemand op facebook, en daar had ze helemaal gelijk in. Maar het geldt dus niet alleen voor de kunstvorm ‘spoken word’ die sinds de beëdiging van Biden zo scherp is gedefinieerd. Eerder heb ik op deze site al een lans gebroken voor de podiumpoëzie, die door de serieuze literaire wereld vaak als inferieur wordt gezien.
De vroegste literatuur die ons is overgeleverd, was neergeschreven vertelling. Ingedampte theaterkunst, dus, waarbij alleen de woorden van de Ilias of Gilgamesj zijn overgebleven, maar de context waarin ze voor het eerst verteld werden, verloren is gegaan.
Theater is de bakermat van de moderne literatuur, en we zouden ook die oude literatuur eens moeten bekijken in de wetenschap dat we maar de helft van het plaatje kennen.
Alida Dors heeft ons dat basisprincipe laten voelen, en het is iets wat iedere literatuur- en theaterwetenschapper ter harte moet nemen. Maar ook iedere schrijver en elke theatermaker.