Het Rotterdams Philharmonisch Orkest kent op dit moment een luxe zonder weerga: het brengt op twee labels tegelijk cd’s uit. Hoe dat kan? Het orkest tekende onder eigen naam bij BIS Records, het label waarmee de excentrieke eigenaar Von Bahr de ene na de andere bijzondere opname uitbrengt, terwijl chefdirigent Yannick Néze-Séguin ouderwets als maestro onder contract staat bij EMI. Toen het RPhO nog onder leiding stond van Valeri Gergjev werden er nauwelijks belangwekkende opnamen gemaakt. Volgens sommigen was Philips Classics, lang geleden alweer opgegaan in Universal Music, een verklaard tegenstander van samenwerking met het RPhO, al zei niemand dat hardop.
De enige grote opname die werd gerealiseerd op dit label (in 1996) is overigens een juweel. Het orkest maakte met Gergjev een standaardopname van Prokofjeff’s ‘Ivan de Verschrikkelijke’. Deze opname mag gelden als uitgangspunt voor dit werk en voor het orkest. Zo klinkt het RPhO in topconditie in de eigen zaal, de grote zaal van concertgebouw de Doelen. Op grond van deze opname kunnen er onmogelijk nog bedenkingen zijn over de kwaliteiten van dit orkest.
Inmiddels is het orkest drastisch verjongd maar is de brille gebleven, getuige twee cd’s. De opnamen die volgenden op het concert waarmee Nézet-Séguin een succesvolle gooi naar het chefdirigentschap deed, zijn een prachtige getuigenis van zijn kunnen. De cd bevat werken van Ravel, en smijt de knuppel in het hoenderhok met de 2e suite uit het hondsmoeilijke ballet ‘Daphnis et Chloë. Hiermee sleepte Yannick destijds de buit binnen en het is op deze cd hoorbaar hoe dat zo kwam. De uitvoering is top, Ravel op zijn best, ook in de overige werken. ‘Valses nobles et Sentimentales’, ‘La Valse’ en de ‘Cinq pièces enfantines’ uit ‘Ma Mêre l’ Oye’ worden zonder uitzondering op hoog niveau uitgevoerd. Dit schijfje werd in 2007 bij EMI ondergebracht waarbij de opnamen in de Doelen plaatsvonden.
Op BIS verscheen onlangs een SACD hybride opname van Berlioz’ ‘Symphonie fantastique’ en ‘(La mort de) Cléopatre’. Met de symfonie gooide het RPhO in de zaal al vaak hoge ogen; memorabel is een serie concerten onder leiding van Sir Simon Rattle. Die deed zijn best om de zes door Berlioz voorgeschreven harpen bijeen te zoeken en liet de klokken uit de heksensabbath al slaand het podium op rijden. Ook Nézet-Séguin is tot heel wat in staat. De symfonie is doorzichtig wanneer dit nodig is ( in ‘Un bal’) en zweept op tot stormachtige proporties bij het onweer in de ‘Scène aux champs’ en in de ‘Songse d’ une nuit du Sabbath’. Anna Caterina Antonacci is een meeslepende Cleopatra (waarin Berlioz overigens op een heerlijke manier met zijn favoriete schrijver, Shakespeare, aan de haal gaat). De uitvoering is onberispelijk en het is bij vlagen pure opwinding die uit de speakers knalt.
Toch zijn geen van beide cd’s qua opname van de allerhoogste top, zoals wel in die mooie Prokofjeff-opname het geval was. Dat kan ook niet anders onder de productie van Anne Barry en opnameleider Erdo Groot. Bij de Ravel-opnamen, hoewel gemaakt in de Doelen, is iets niet in de haak. Er is achteraf aan de mengtafel teveel gerommeld aan het geluidsbeeld. De rafelige kantjes die het RPhO nu eenmaal heeft en de relatieve scherpte in de Doelen-akoestiek zijn eruit gefilterd. Zo lijkt het RPhO teveel in het keurslijf van een verkoopkanon geperst. Het klinkt te gelikt en gepolijst, zo ervaar je dit orkest niet in de zaal. Voor de opnamen van Berlioz moest worden uitgeweken naar Studio 5 op het terrein van het Muziekcentrum van de Omroep. Daar beschikt men over superieure opnametechniek en dat moeten we weten ook: de opsomming van alle gebruikte kabeltjes en stekkertjes in begeleidende boekjes wordt tot bizarre omvang opgevoerd. Al die techniek kan echter niet verhullen dat de beperkte ruimte van de studio te horen is in de opname. Vooral de achterkant van het orkest (pauken en slagwerk) knalt tegen de muren op terwijl in de middenstemmen in de strijkers, bij altviolen en celli, een te week en te droog geluidsbeeld ontstaat.
En dan zijn er nog de hoesjes. Die stralen – overigens net als de opnieuw ontworpen beeldmerken en opmaak voor drukwerk van het RPhO – teveel de kneuterige geest van de jaren ’70 uit. Elke ontwerper zal je vertellen dat de steunkleur geel in posters en folders niet werkt. De retro-opmaak van de cd-hoesjes zal wel verwijzen naar het sterrendom waarmee de labels derig jaar geleden nog wisten te scoren, maar het is juist die marketingopvatting die tevens hun bijna-ondergang rond de millenniumwisseling inluidde. De queeste naar sterren is een label kennelijk niet af te leren, ook niet met Nézet-Séguin. Hij prijkt prominenter op de voorkant dan de naam van de componist en het orkest. Jammer, fantasie en smaak zijn hier ver te zoeken, maar het geeft wel exact weer hoe de vlag er in de cd industrie bijhangt.
Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Yannick Nézet-Séguin: Werken van Maurice Ravel: EMI Classics (2007); werken van Hector Berlioz: BIS Records (2010)