Aller au contenu

Chronique : State of Indulgence par Patrick van der Hijden, débat d'ouverture Burger King & Citizenship

Dans le débat, Burger King et la citoyenneté donnent Patrick van der HijdenDavid van Reybrouck, Chris Keulemans et Samuel Vriezen Leur point de vue sur l'état des citoyens. Le public peut, mais ne doit pas, participer. Vous trouverez ci-dessous la chronique État d'indulgence, récitée par Patrick van der Hijden - en guise de coup d'envoi du débat.

"Notre vie a été inventée au 18e siècle.

Les membres des classes supérieures - l'élite - avaient leur propre maison, souvent avec un jardin. Ils envoyaient leurs enfants à l'école, qui commençaient ensuite à poursuivre leurs études. Ils avaient du temps libre et arrivaient généralement à l'heure à leurs rendez-vous, grâce aux montres qu'ils portaient et aux péniches de train qui partaient à l'heure (ils se plaignaient en cas de retard). Les citoyens qui vivaient en dehors de la ville faisaient la navette - en calèche, donc. Ils buvaient du café pour rester éveillés. Ils se rendaient dans des restaurants avec des menus. Ils étaient vaccinés contre la variole et avaient des animaux de compagnie. Une excellente source sur cette vie est le journal d'Otto van Eck, qui l'a commencé à l'âge de 10 ans sous la pression de ses parents obsédés par les Lumières, en 1791. C'est à lui que j'emprunte les exemples ci-dessus.

Au début du XXIe siècle, cette vie n'est pas vécue par une petite minorité, mais par une grande partie de la population néerlandaise. Ces derniers doivent se passer de personnel. Celui-ci a été remplacé par la technologie. De huidige Nederlanders zijn gezonder en worden ook een stuk ouder. Otto van Eck leefde in overvloed – maar hij overleed op zijn zeventiende, aan tuberculose.

De levensstijl van de absolute bovenklasse is van zo’n beetje iedereen geworden. Dat is een sprong die nog niet vaak is voorgekomen in de geschiedenis. Misschien is de sprong zelfs uniek. Wat alvast één reden is dat de Nederlanders niet goed raad weten met de overvloed waarin ze leven. Die sprong kwam uit het duister, zoveel is zeker. In de eerste jaren na het einde van de Tweede Wereldoorlog ligt Europa volledig in puin. En zeker tot eind 1947, de start van de Marshallhulp, had het lot van Europa heel anders kunnen uitvallen. De sprong is dus ook van vrij recente datum. Daarom kunnen veel Nederlanders hem traceren in hun eigen familiegeschiedenis.

Als de sprong ergens mee te vergelijken is, dan is het met de eerste helft van de zeventiende eeuw. Simon Schama schreef daarover het meesterlijke The Embarrassment of Riches, in de Nederlandse vertaling verschenen onder de tijdloze titel Overvloed en Onbehagen.

Schama schildert een jonge natie, die in een periode van een paar decennia zijn eigen identiteit uitvindt, en tegelijk het rijkste land ter wereld wordt. Cultuur en overvloed van de Verenigde Provinciën zijn dan ook niet zonder elkaar te begrijpen. De immense populariteit van verhalen en illustraties van schipbreuken in de zeventiende eeuw komt natuurlijk doordat de welvaart van de natie op zee werd verdiend. Maar die verhalen kregen gaandeweg extra gewicht: een schip werd een metafoor voor het land zelf. En het beeld van een schipbreuk werd een herinnering aan het feit dat de plotselinge rijkdom ook zo weer verdwenen kon zijn. De hartstochten die bij overvloed horen – afgunst, begeerte, luiheid – bedreigden die overvloed immers zelf. Gruwel- en heldenverhalen over zinkende schepen hielpen die hartstochten te reguleren. Een gestrande walvis is behalve een geweldig geschenk van traan en vlees ook een waarschuwing: de zee is onvoorspelbaar, net als het lot. En dus wemelt het in de zeventiende eeuw van de anekdotes en plaatjes van gestrande zeezoogdieren.

De huidige Nederlanders kunnen zo’n les in noodlotsbezwering wel gebruiken.

We zijn namelijk in crisis.

Maar in wat voor crisis eigenlijk?

Als we het in Nederland tegenwoordig hebben over les crisis, dan bedoelen we de economische tegenspoed die een groot deel van de westerse wereld is overkomen nadat de Amerikaanse huizenmarkt instortte in 2008. Wat Nederlanders merken van die crisis was aanvankelijk nauwelijks aan te wijzen. Inmiddels weten we dat maar al te goed. Het is lastiger om geld te lenen, overal vallen ontslagen en de onzekerheid spat van de krantenpagina’s.

Je zou bijna vergeten dat er net een jaar eerder een andere crisis was uitgeroepen. Met een film onder de dreigend – bescheiden titel An Inconvenient Truth (2007) zette Al Gore schijnbaar eigenhandig de ecologische crisis van deze tijd in het centrum van de belangstelling: de klimaatverandering. Dat was al een crisis voordat Gore erover begon. En het is een crisis gebleven. Ook voor Nederland.

Beide crises zijn gekoppeld aan onze overvloed. Je zou kunnen zeggen dat ze ieder op een eigen manier de grenzen van onze welvaartsgroei lijken te markeren. De economische crisis lijkt een einde te maken aan de ‘normale’ groeicijfers die de Westerse landen lieten zien. Het effect is dat de zekerheden van onze materiële welvaart op losse schroeven komen te staan: de waarde van onze huizen en pensioenen. De ecologische crisis maakt zichtbaar dat groei altijd ten koste van iets gaat. Als het niet de arbeiders zijn, dan is het wel onze leefomgeving. En als het niet de onze is, dan is het er wel één aan de andere kant van de wereld.

De economische en de ecologische crisis hebben nog wat gemeen. De democratische politiek in West Europa heeft de grootste moeite om er antwoorden op te formuleren. Politici lijken met hele andere dingen bezig te zijn. Religie. Migratie. Nationale cultuur. Zichzelf. Ze zitten hoe dan ook klem tussen extreem complexe opgaven die ze zelf niet goed begrijpen en kiezers die onrealistisch simpele oplossingen verlangen voor op zichzelf reële problemen. De crises van de economie en van de ecologie maken zo nog een crisis zichtbaar, een politieke.

De oplossingen voor de crises hebben veelal te maken met wat we met onze welvaart gaan doen. Hoeveel leveren we in om de ecologische crisis het hoofd te bieden? In welke mate verbinden we het lot van onze verzorgingsstaat aan die van landen elders in Europa? Is groei belangrijker dan armoedebestrijding? Hoe ziet een politiek eruit die niet ‘meer’ belooft maar ‘genoeg’ voorschrijft? Die vragen zijn niet exclusief Nederlands, ze gelden voor heel Europa en deels voor de VS. De antwoorden die er in Nederland op worden gegeven, hebben een nadrukkelijk Nederlands karakter.

Een drievoudige crisis dus, die gaat over wat we met onze welvaart doen.

We weten alleen niet goed wat welvaart met ons doet.

Culturele en persoonlijke zelfanalyse is een populaire stijlfiguur in de media en een breed gedeelde Hollandse hobby. De paradox is dat de welvaart die de Nederlanders de tijd en de ruimte geeft om zichzelf te leren kennen, nauwelijks onderwerp is van al die analyses.

Denken en spreken over welvaart gebeurt vaak tegen een achtergrond van populaire publieke opvattingen. Daar moet je ‘doorheen’ als je op zoek bent naar de diepere lagen in de Nederlandse collectief onderbewuste. En tegelijk wijzen die opvattingen je de weg naar precies die lagen.

Populaire overtuigingen zijn geworteld in het verleden. Wrijving met de praktijk van het hedendaagse leven is niet gek, het is zelfs natuurlijk. Die altijd licht verouderd voelende overtuigingen vormen wel het richtsnoer voor beleid en beslissingen in bedrijf en politiek. En daar verandert het wrijven in wringen.

De econoom John Kenneth Galbraith introduceerde in The Affluent Society (1958) de notie van conventional wisdom. Dat is het geheel aan geaccepteerde ideeën over de economie en de maatschappij – ideeën kortom die kloppen met onze populaire overtuigingen, en die niet noodzakelijk gestoeld zijn op waarnemingen en feiten. The Affluent Society is één grote afrekening met de conventionele wijsheid die Galbraith waarneemt in de VS in de tweede helft van de jaren vijftig. Het is tot op de dag van vandaag een bestseller. Dat pleit voor Galbraith’s inderdaad geweldige intellect. Maar het illustreert ook dat conventionele wijsheid taai is.

Een hardnekkig en actueel voorbeeld van conventionele wijsheid is de mythe van autonome consumenten en de dienende, volgende producenten. Het creëren van vraag is in onze economie net zo belangrijk als het creëren van aanbod en beide behoren tot de kerntaken van bedrijven. ‘U vraagt, wij draaien’ is een sprookje, dat een mechaniek verhult dat ons geweldige welvaartsgroei heeft gebracht. Het sprookje staat begrip echter in de weg en maakt onze waarneming selectief. De zorgvuldig geregisseerde vraag van consumenten wordt verward met autonome nood bijvoorbeeld. Of we accepteren ten volle dat de productie van consumptiegoederen wordt betaald met door privépersonen geleend geld, overtuigd als die zijn geraakt dat ze die goederen daadwerkelijk nodig hebben. Terwijl armoede in Nederland (en elders in het Westen) onlosmakelijk is verbonden met niet terugbetaalde consumentenkredieten.

Het sprookje van de autonome consument benoemt bovendien de marktvraag tot belangrijkste graadmeter van wat de samenleving bezielt en nodig heeft. Geen wonder dat politici dus voortdurend in het duister tasten over wat hun kiezers willen. Wat ze weer niet weerhoudt om tegelijk gretig gebruik te maken van de marketingkennis van de grote bedrijven. De politiek als product en de burger als consument ervan – zonder twijfel lopen er hier in Den Haag politici rond die er zo over denken.

Politici zijn hoe dan ook meesters in het creëren van misstanden – de marktvraag van het politieke leven. Het wordt echter steeds lastiger misstanden te vinden.

In 2008 vroeg de Franse president Nicolas Sarkozy aan de economen Amartya Sen, en Joseph Stiglitz om nu eens uit te zoeken wat de beste maatstaven zijn voor onze welvaart. ‘Uitzoeken’ is in dit verband meer ‘op een rijtje zetten’. Maar omdat Sarkozy het vroeg, en dan ook nog aan twee geleerden van wereldniveau, kreeg het rapport van de Commission sur la Mesure de la Performance Économique et du Progrès Social toch nog enig gewicht.

De commissie noemt acht factoren die bijdragen aan een goed leven van de mensen in een land. Gezondheid. Onderwijs. Persoonlijke activiteiten. Politiek & bestuur. Sociale relaties. Milieu. Persoonlijke veiligheid. Economische zekerheid.

Stel je een land voor dat op al die punten voldoende scoort, zeg een zeven-en-een-half op een schaal van tien.

In dat land genieten veel mensen een lang leven in een goede gezondheid. Ieder kind gaat naar school en zit daar het overgrote deel van zijn of haar jeugd op. De inwoners van dat land hebben veel kansen om hun eigen tijd in te delen, tijd, die maximaal voor een kwart besteed hoeft te worden aan werk. De politiek is toegankelijk, zowel in passieve als in actieve zin. Er is weinig corruptie. Vertrouwen speelt een grote rol in sociale en zakelijke relaties. De kwaliteit van de leefomgeving staat onder druk, maar regelgeving en nieuwe technologie zorgen ervoor dat het milieu stap voor stap beter wordt. De kans om het slachtoffer te worden van een misdrijf neemt af. Slachtoffers krijgen ondersteuning. Daders en verdachten genieten rechtsbescherming en rechters zijn onafhankelijk. Tenslotte stijgen de inkomens van de inwoners decennium na decennium. Het stelt een groot deel ervan in staat om huizen te kopen of betaalbaar te huren en naar believen in te richten, auto te rijden, mee te gaan met modetrends en bij vele gelegenheden cadeaus te geven. De kans om dood te gaan door ondervoeding is nul. De onzekerheden van het leven zijn beperkt. De inwoners hebben de ruimte en ze hebben de tijd.

Dit land lijkt nogal op Nederland.

De ideeën van de commissie over wat het goede leven is, gaan zeker terug tot de tijd van dagboekschrijver Otto van Eck. In de tweede helft van de achttiende eeuw gonsde het in Europa van de ideeën om het bestaan van de mensen te verbeteren. Terwijl Otto naar school ging, met vriendjes afsprak en met gezonde tegenzin zijn dagboekje vulde, maakte een fanatieke voorhoede (waaronder zijn vader) plannen om het land beter te maken. Geïnspireerd door de Schotse en Franse filosofen van de Verlichting en aangevuurd door de Onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten en de Franse Revolutie ontwikkelden de Nederlandse patriotten een programma dat wonderlijk hedendaags overkomt. De burgers van het land droegen hun steentje bij aan de staat (beide overigens splinternieuwe concepten; zo was Nederland een gedecentraliseerd geheel van gewesten) en die staat moest bijdragen aan de welstand van haar burgers. Aan die welstand zaten drie kanten: armoedebestrijding, gezondheidszorg en onderwijs. Alle drie moesten ze geschoeid zijn op rationele leest en werden ze als een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle burgers gezien. Ook de invulling van de drie elementen was soms verbluffend modern. De armoedeproblemen van Hoorn werden aangepakt met een bedrijf, de ´Vaderlandsche Maatschappij van Reederij en Koophandel ter liefde van ’t Algemeen´, die werkgelegenheid schiep en winst maakte – een social enterprise avant-la-lettre. En onderwijs stond voor de maatschappijhervormers niet alleen in het teken van de eisen van kerk en markt. Scholing was onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling als mens.

Overigens was slavernij nog niet verboden – burgerschap was dan wel een mooie nieuwe uitvinding, maar universeel was het bepaald niet, laat staan dat er sprake was van zoiets als wereldburgerschap.

Maar wat het ondubbelzinnig toont, is dat onze welvaart net zo is verbonden met ons burgerschap als met ons consument-zijn. Dat weerspiegelt zich ook in het percentage van ons inkomen dat we stoppen in collectieve arrangementen, zoals belastingen, verzekeringen en pensioenen: 60-70%. Welvaart is geen product dat we kopen, maar een pot waar we collectief inkomen in stoppen en individueel het noodlot mee afdekken.

De opvoeding van Otto van Eck was bezwangerd van vooruitgangsgeloof. Het is niet voor niks dat er in Otto’s tijd boeken verschenen met vooruitblikken naar 1994 en 2440. Naïef en soms lachwekkend was dat geloof. Maar vaak ook verbluffend accuraat in de voorspellingen. Tezamen met de goede voornemens van de Bataafsche Republiek ben je geneigd te denken: ‘Het is gelukt’.

En meteen daarop: ‘Wat nu?’ “

3 commentaires sur "Chronique : State of Indulgence par Patrick van der Hijden, débat d'ouverture Burger King & Citizenship"

Les commentaires sont fermés.

Daniel Bertina

/// Journaliste culturel indépendant, critique, écrivain et dramaturge. Omnivore, il aime l'art, la culture et les médias dans toutes les gradations insondables entre l'obscurité de l'underground et le courant commercial dominant. Travaille également pour Het Parool et VPRO. Et s'entraîne au Jiu Jitsu brésilien.Voir les messages de l'auteur

Petites adhésions
175 / 12 mois
Surtout pour les organisations dont le chiffre d'affaires ou la subvention est inférieur à 250 000 par an.
Pas de bannières gênantes
Un bulletin d'information premium
5 abonnements d'essai à la lettre d'information
Tous nos podcasts
Donne ton avis sur nos politiques
Connaître les finances de l'entreprise
Archives exclusives
Publie toi-même des communiqués de presse
Propre compte mastodonte sur notre instance
Adhésion culturelle
360 / Année
Pour les organisations culturelles
Pas de bannières gênantes
Un bulletin d'information premium
10 abonnements d'essai à la lettre d'information
Tous nos podcasts
Participe
Connaître les finances de l'entreprise
Archives exclusives
Publie toi-même des communiqués de presse
Propre compte mastodonte sur notre instance
Collaboration
Adhésion privée
50 / Année
Pour les personnes physiques et les travailleurs indépendants.
Pas de bannières gênantes
Un bulletin d'information premium
Tous nos podcasts
Donne ton avis sur nos politiques
Connaître les finances de l'entreprise
Archives exclusives
Propre compte mastodonte sur notre instance
fr_FRFrançais