Les gens pensaient que c'était trois fois rien, mais aujourd'hui les tableaux de nénuphars et de glycines sont les toiles les plus célèbres du peintre français Claude Monet. Nous avons visité ses jardins à Giverny et regardé à travers les yeux du maître pendant un moment.
Tasses et chaussettes
Denk je aan de schilder Claude Monet, dan gaan de eerste gedachten waarschijnlijk uit naar diens kleurrijke doeken van waterlelies, blauweregen, rozen en groene bruggetjes bij een vijver. Net als veel beroemde schilderingen van Vincent van Gogh zijn deze glycines et nymphéas vereeuwigd op mokken, sokken, paraplu’s en potloden. Maar hoe vaak zijn die werken eigenlijk van dichtbij te bekijken?
L'exposition Monet –Tuinen van verbeelding, die op 12 oktober open gaat in Kunstmuseum Den Haag (de nieuwe naam van het Gemeentemuseum), is de eerste grote Monet-expositie in Nederland in meer dan dertig jaar. Het is ook de eerste die zich specifiek op de tuinen richt. Het schilderij Blauweregen uit de eigen collectie van het museum vormt de spil van deze nieuwe tentoonstelling, en wordt getoond samen met drie andere blauweregens. Van de veertig internationale stukken is een groot deel nooit eerder in ons land te zien geweest.
Source d'inspiration
De bloemen- en waterlelietuin die de Franse schilder aanlegde bij zijn huis in het charmante dorpje Giverny, vormden in de laatste decennia van zijn leven een onuitputtelijke bron van inspiratie voor Claude Monet (1840-1926). Wandelend door de weelderige tuinen – die door hemzelf werden aangelegd en onderhouden – snap je goed waarom. De variëteit aan soorten bloemen en planten, kleuren en vormen is fenomenaal en sprookjesachtig.
Innovant
Monets eerste waterlelieschilderij dateert van 1895, maar de grote versies die in Musée de l’Orangerie in Parijs hangen, maakte hij pas na 1914. De dood van zijn tweede echtgenote Alice, de diagnose dat hij grijze staar had, en het sterven van zijn oudste zoon Jean – in een tijdsbestek van drie jaar – hadden hem een paar jaar van het schilderen afgehouden. Zijn goede vriend, staatsman Georges Clémenceau, adviseerde iets groots te schilderen om zijn rouw te verwerken. Daar gaf Monet gehoor aan. Hij bouwde een royaal, licht atelier, waar hij meterslange waterlelieschilderijen maakte.
‘Wat vernieuwend was in die tijd,’ vertelt curator Frouke van Dijke van het Kunstmuseum Den Haag, ‘was dat hij speelde met de compositie. Daardoor was het amper te herleiden waar je naar keek: was het lucht? Reflecties in het water? Met het grote formaat van de werken refereerde hij aan de grote decoratieve werken uit de negentiende eeuw. Maar door zijn techniek maakte hij daar een heel nieuwe versie van.’
Staar
Het is geen toeval dat dit eerbetoon te zien is in het Kunstmuseum Den Haag. De speciale band tussen Monet en het Haagse museum gaat al langer terug. Een groot retrospectief in het Gemeentemuseum en Kunsthaus Zürich in 1952 zorgde in belangrijke mate voor de herwaardering van de tuinschilderingen van Monet. De nu wereldberoemde schilderijen van glycines et nymphéas werden in zijn eigen tijd namelijk totaal niet gewaardeerd door publiek en kunstcritici. Die grote brij aan impressies moest wel het gevolg zijn van de grijze staar die de ogen van de oude meester kwelde – hij zag het waarschijnlijk niet meer zo scherp allemaal.
Ook al kreeg Monet voor elkaar dat acht imposante doeken van waterlelies permanent in Musée de l’Orangerie kwamen te hangen, zijn series van hooibergen, de Thames of de kathedraal van Rouen werden alom veel hoger aangeslagen. Daardoor bleven honderden schilderijen van zijn tuinen na Monets dood verweesd en verwaarloosd achter in zijn atelier. Het had weinig gescheeld of ze waren voorgoed verloren gegaan tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen atelier en doeken ernstig beschadigd raakten.
Lieu de rêve
Een bezoek aan Giverny maakt duidelijk hoe belangrijk deze omgeving is geweest voor de Franse schilder. Het was zijn droomplek, vertelt Frouke van Dijke, curator van de tentoonstelling, terwijl ze ons rondleidt door Monets vroegere woning. Eerst huurde hij het, maar na een aantal jaar had hij als schilder zo veel succes dat hij het perceel kon kopen.
Het huis is ingericht zoals in de tijd dat hij er woonde: bomvol schilderijen gemaakt door hemzelf of door schilders met wie bij bevriend was, zoals Paul Cézanne en Piere-August Renoir. ‘Monet was een echte verzamelaar,’ vertelt Van Dijke. ‘De vele Japanse prenten hier in de gang vormden voor Monet bijvoorbeeld, net als voor Van Gogh, een grote bron van inspiratie. In tegenstelling tot Van Gogh zie je dat bij Monet niet terug in zijn stijl of onderwerpen, maar wel in zijn gebruik van kleuren.’
Monet had oog voor kwaliteit, maar een snob was hij niet. ‘Bij het verzamelen was hij niet gericht op exclusief of kostbaar, maar op wat hem aansprak. Hij had er ook geen problemen mee dat zijn eigen werken werden toegepast op bijvoorbeeld tapijten, iets waarvan veel kunstenaars nu waarschijnlijk zouden gruwelen. En als hij een werk kocht van een van zijn vrienden, betaalde hij hen gewoon de reële prijs.’
Fleurs inutiles
Het huis is een Villa Kakelbont, met Monet-groene kozijnen, deuren en veranda, een blauwe keuken en een kanariegele eetkamer – plafond, muren én meubels – die haast licht geeft. Zijn liefde voor kleur gaat buiten verder, in de weelderige bloemenvelden die hij met zijn Monet-groene vingers kunstig aanlegde. Irissen, rozen, lupines en afrikaantjes in alle kleuren van de regenboog wedijveren met elkaar om de aandacht.
Van heinde en verre liet hij heesters, klimmers en bloeiers komen, maar ook allerlei ‘exotische’ soorten waarmee hij de boeren op stang joeg, omdat ze bang waren dat die het grondwater zouden vergiftigen. Terwijl zij hem voor gek verklaarden dat hij kostbare landbouwgrond opofferde voor ‘nutteloze’ bloemen, kocht de gepassioneerde Monet zonder blikken of blozen een stuk grond aan en liet hij een beekje verplaatsen om zijn zo vurig gewenste waterlelietuin te kunnen aanleggen. De zandweg die de twee tuinen scheidde, liet hij verharden, vertelt Van Dijke met een glimlach. ‘Monet had namelijk ook een collectie auto’s en was dol op hard rijden. Hij reed het hardst van iedereen. Omdat dit stof gaf op de bloemen, liet hij de weg asfalteren.’
En marge de l'action
Monets werkwijze van ‘uitmageren’ was en is nog altijd bijzonder, aldus Van Dijke. ‘De schilderijen bestaan uit veel verschillende lagen over elkaar, die meer of minder olie bevatten, want hij haalde olie uit de verf om die matter te maken. Hij schilderde laag over laag over laag, lagen met meer of minder glans en matheid over elkaar heen. Dat zorgde voor een enorme diepte, waarmee hij de reflecties in het water weergaf. Hij was zich ervan bewust dat verf kon verkleuren, dus hij maakte gebruik van stabiele verfsoorten: verf met het juiste pigment, zodat het over tig jaar ook nog de kleur zou hebben die hij wilde dat het had.’
De schilder werkte aan vele doeken tegelijk. Technisch onderzoek heeft laten zien dat de verf steeds helemaal droog was als hij er weer een nieuwe laag op zette. Dat betekent dat hij aan elk doek wel enkele maanden of soms zelfs jaren werkte.
Van Dijke: ‘Hij schilderde steeds over de vorige laag heen en schraapte delen van de verf juist weer weg. Soms zie je van dat heerlijke gesmeer met olieverf en liggen de klodders er dik op, op andere plekken zijn de lagen zo dun dat je het doek erdoorheen ziet en lijkt de verf meer op krijt, omdat het zo droog is. Op die manier legde hij er de nadruk op dat schilderkunst niet alleen draait om de voorstelling die te zien is, maar dat het kunstwerk is opgebouwd uit verf. Hij speelde dus bewust met zijn materiaal, met het medium verf. Al die werken waren een experiment om uiteindelijk tot het perfecte ensemble te komen: de acht imposante doeken die vandaag de dag nog in Musée de l’Orangerie in Parijs te zien zijn.’
Tendance
Moderne kunstenaars als Jackson Pollock en Mark Rothko bewonderden juist deze schilderijen van Monet, omdat ze tegelijk impressionistisch en abstract zijn. ‘Monet wilde een fysieke ervaring bij de toeschouwer oproepen, door hen te omringen met zoiets monumentaals en kleurrijks, waar een diepte in zit waar je als het ware in kunt verdrinken. Het werkt van Monet lijdt, net als dat van bijvoorbeeld Mondriaan, onder het feit dat het zo vaak wordt afgebeeld op koektrommels of posters. Die eendimensionale reproducties ontkrachten nou juist die diepte en gelaagdheid, en de manier waarop hij van verf gebruikmaakte. Dat komt op een koektrommel niet over. Daardoor denken veel mensen dat Monet truttig is.’
Alleen als je echt voor zo’n doek staat, ervaar je de impact van het formaat en de magie van zijn techniek, vindt Van Dijke. ‘Daar is niets truttigs aan, want er zijn geen bloemetjes geschilderd. Het is iemand die zo vrij bezig is geweest met verf als je nog nooit hebt gezien. Er zit heel veel beweging en energie in zijn werk, terwijl het tegelijk een grote sereniteit uitstraalt.’
Of deze doeken nu mede hun vorm gevonden hebben door zijn oogziekte of niet, de combinatie van figuratief, impressionistisch en abstract tegelijk was destijds uniek en vernieuwend. Eigenlijk is het dat nog steeds. Als je langs de waterlelies en blauweregens wandelt, kijk je heel even door zijn ogen en zie je wat hij zag: het spel tussen licht, water en de reflecties van de natuur. En vooral hoe fenomenaal hij dat heeft weten vast te leggen.
Monet – Tuinen van verbeelding is van 12 oktober t/m 2 februari te zien in Kunstmuseum Den Haag, www.kunstmuseum.nl