Voor Melle Daamen koester ik sympathie. En al lang: vanaf de keer dat hij als jonge VPRO bestuurder bij me op bezoek kwam op zijn ronde langs mensen uit de cultuurwereld. Hij kwam om advies vragen: hoe kon hij de sector binnenkomen? Want een baan in de cultuur was zijn ambitie. Zoveel jaar later passeerde hij me in de procedure voor het directeurschap van de juist opgerichte Mondriaanstichting. Mijn sympathie werd er beslist niet minder om. Ik kon het oprecht met de sollicitatiecommissie eens zijn. Ik had de baan graag gehad, ik kende de sector goed, bracht ervaring mee en voldoende diplomatiek vermogen. Maar Melle was fris, in plaats van diplomatiek dwars en origineel en hij zou het nog onbeslapen bed vast meteen gaan opschudden.
De keuze van de Mondriaanstichting was riskant, maar passend. Dat heeft zich bewezen. En ook daarna, in zijn rol als directeur van de Stadsschouwburg Amsterdam was Melle Daamen goed op zijn plek. Ook hier dwarsigheid en veel nieuwe initiatieven, zoals Expanding Theatre (‘de schouwburg als culturele hangplek’).1
Hoe bloot is de keizer?
Waarom bracht ik dan toch veel minder sympathie op voor zijn schrijfsels in kranten? Moest ik het bij mezelf zoeken? Melle is graag het jongetje dat zo hard mogelijk roept dat de keizer naakt is. Sta je zelf de monarch te bejubelen, dan voelt dat vervelend. Concreet voorbeeld: ook ik wil de legitimiteit van kunstbeleid wel verdedigen met functies in economie, welzijn, onderwijs et cetera. En Daamen rekent graag af met deze naar zijn mening onbewezen leer.
Maar recalcitrantie kan ook een gimmick worden, zeker als het zich uit in redeneringen die kort door de bocht, slordig doordacht en/of inconsequent zijn.
In zijn boekje Grazen boven het Kunstgras2 – ondertitel: ‘het falen van het Nederlandse kunstbeleid’ – verzamelde Melle Daamen bovengenoemde schrijfsels, interviews die met hem werden gehouden, briefwisselingen en columns. Hij schreef er nog wat actuele tekst bij. In deze verzameling zitten duidelijke rode draden. Ik haal er hier een paar uit.
- Hij keert zich tegen het piramidemodel dat een brede onderlaag vooronderstelt om in de kunsten een hoge top te krijgen. Hij wil juist alleen voor het beste van het beste gaan, vanuit zeer geprofileerde en strenge keuzes. (“…want het van overheidswege artificieel overeind houden van alle culturele instellingen is op den duur niet houdbaar.”).
- Maar hij wil ook tegenover de ‘high arts’ en ‘high culture’ veel meer ruimte voor jongerencultuur, nachtcultuur, niet-canonieke cultuur, ‘niet-witte’ cultuur.
- Daamen verzet zich tegen de spreidingsgedachte en tegen overdreven aandacht voor de regio.
- Daartegenover zou hij graag meer subsidies verschuiven van aanbod- naar vraagzijde.
- Hij trekt ten strijde tegen de permanente roep om innovatie. Waarom steeds ‘busjes jonge kunstenaars’ opentrekken, waarom niet meer nadruk op vertraging, vakmanschap, verdieping?
Soms kan ik hem heel goed volgen. Beleid is nooit zonder modetrekjes en het lijkt me alleen maar prima om die mode aan de kaak te stellen. De overconcentratie op jong talent, bijvoorbeeld, miskent het belang en de noden van oudere kunstenaars, in de veertig, van middelbare leeftijd of tegen het einde van hun carrière.
Soms echter is het slordig doordacht of slordig opgeschreven wat Melle ons voorlegt. Een klein voorbeeld. Als illustratie dat de podiumkunsten al in het verre verleden politiek geëngageerd konden zijn noemt hij de Belgische onafhankelijkheidsopstand in 1830. Die uitbrak tijdens de opvoering van de opera La Muette de Portici in Brussel. De opera werd echter geprogrammeerd om de verjaardag van koning Willem I te vieren. Dat er rellen uitbraken had de schouwburgdirectie niet beoogd.
Ander voorbeeld: kunstgrasgrazer Melle vindt het opvallend dat tegenwoordig ondernemers (Joop van den Ende, André Rieu, Wim Pijbes) de vaderlandse cultuurhelden zijn waar vroeger de kunstenaars dat waren (Lily Bouwmeester, Breitner, Leonard Cohen). Tegenwoordig zijn kiwi’s en granaatappels het populaire fruit, waar we vroeger vooral van de groentes bloemkool en andijvie hielden.
Er zijn uitwegen en dwarswegen
Melle opent fors (“de kunstsector wordt getroffen door een zware crisis”. “Er is een dramatische terugval in publiek”) om even later mee te delen: “het beeld is diffuus” en “nog nooit stond de kunst zo in de belangstelling”. Het is allemaal waar en dus blijkt maar weer dat je over de kunsten in hun geheel niet zoveel stelligs kunt beweren. Wat voor het ene onderdeel geldt, gaat niet op voor het andere. En de scheidslijn is niet zonder meer gesubsidieerd/niet gesubsidieerd.
Er zit ook iets conservatiefs in het uitroepen van de crisis, want wie zegt dat er geen uitwegen zijn? Sterker nog: die uitwegen worden gevonden – zoals ook tijdens de coronacrisis hebben gezien – maar Melle negeert ze. In Trouw 3beschreef Peter van der Lint de verschillende vernieuwende aanpakken van concertzalen, waaronder het Concertgebouw en Tivoli Vredenburg, om jong publiek bij klassieke muziek te betrekken. Het concert later beginnen, veel uitleggen, informele sfeer, drankje na. Het werkt! En het is precies waar Melle Daamen om vraagt.
Misprijzend ziet Melle een nieuwe ‘hofcultuur’ ontstaan.
Nu is het gemakkelijk om de intrinsieke, autonome waarde van kunst centraal te stellen en af te rekenen met legitimering gebaseerd op externe waarden of met het veronderstellen van extern opdrachtgeverschap. Iemand die financiering van kunstbeleid verdedigt, ziet zich echter altijd voor een dilemma geplaatst. Het geld moet door de overheid beschikbaar worden gesteld en door de politiek gesanctioneerd. En politici zijn in meerderheid niet sterk betrokken bij de kunst; subsidies moeten voor de poorten van zuinige schatbewaarders of briesende populisten worden weggesleept.
Met intrinsieke waarde op kosten van de belastingbetaler kom je doorgaans niet zo ver als je zou willen. En al zijn misschien niet alle externe functies van de kunsten honderd procent bewezen, daarmee zijn ze niet per definitie onwaar. Zeker, er zijn gelikte modetrends in het beleid en daar behoren ‘maatschappelijk engagement’ of ‘maatschappelijke waarde’ ook toe, maar in de praktijk wordt die waarde wel bewezen. Denk aan de safari’s van Adelheid Roosen die goed in het Daamenstraatje van expanded theatre (theater komt naar de samenleving toe) passen.
De schrijver zelf vindt dat publiek een belangrijker legitimatiegrond voor subsidie moet zijn. Prima, daarmee hebben we het over maatschappelijke waarde en, zoals hij het aanduidt “l’art pour l’homme”. Maar eerlijk gezegd ben ik hier het spoor kwijt geraakt en dat kan aan mij liggen. Hij goochelt met Renaissance en hofcultuur (opdrachtgeverschap, sturing van bovenaf) tegenover Verlichting en Romantiek (‘l’art pour l’art’). Hij wil hofcultuur noch al dat cultureel ondernemerschap, maar hij vindt het ook niet oké om kunst uitsluitend vanuit intrinsieke waarde te zien. En pure publiekskunst wil hij vermoedelijk evenmin.
Uiteindelijk kom je in het veelzijdige aanbod van de kunsten het volledige spectrum tegen, van autonome kunst die alleen van zichzelf en voor zichzelf moet zijn tot en met zeer toegepaste, vraaggerichte kunst. Het zou helpen die vele afzonderlijke facetten van de diamant te blijven zien én hun samenhang. En daar dan je redenering aan op te hangen.
Over een andere beleidstrend (ook weer met het risico van politieke correctheid en van naar subsidie toegeschreven beleidsnota’s), namelijk diversiteit en inclusie, schrijft Melle Daamen terecht dat het niet werkt om niet-witte jongeren bij ‘de’ cultuur te willen betrekken. Je moet hen zelf de kans geven hun cultuur neer te zetten. Iemand als Alida Dors is daar een voortrekker in4. Interessant is dat Melle in dit verband het begrip ‘verzuiling’ in een nieuw jasje van stal haalt en daar positief over is. Emancipatie kwam in de vorige eeuw binnen de zuilen tot stand, pas daarna volgde integratie. Zou het hier ook zo gaan en houden we daardoor nog lang een kloof in stand? Dit is wel iets om op te kauwen.
De paus en de governance
Melle Daamen is een ervaren bestuurder. Hij heeft zich in het verleden ook serieus met governance in de cultuursector bemoeid. Daar heeft hij goede ideeën over en stevige observaties, zoals zijn stellingname tegen kunstpausen. Maar ook hier is hij niet erg actueel (er is inmiddels echt wel professionalisering op gang gekomen) en – uiteraard – niet zeer genuanceerd. Zijn polemiek met ‘kunstpaus’ Frans de Ruiter is geestig om te lezen (de in zijn wiek gestoken, zwaar formulerende De Ruiter tegenover een lichtvoetige, informele en vergevingsgezinde Daamen), maar het is uit de oude doos.
De mailwisseling met Maarten Doorman over de intrinsieke betekenis van kunst snijdt wat dat betreft meer hout. En natuurlijk heeft hij gelijk dat directeuren niet te lang op hun post moeten blijven, maar om daar meteen weer iets wetmatigs van te maken in termen van verboden en geboden? Ik weet het niet. Ik zag directeuren wier houdbaarheid duidelijk was verstreken. En soms zag ik mensen jarenlang op dezelfde post blijven, maar zichzelf en hun organisatie steeds weer vernieuwen. Soms vertrokken goed functionerende directeuren alweer binnen vijf jaar om vooral niet op hun stoel te plakken en dan was dat te snel, miste je continuïteit in de organisatie. Dit vraagt zorgvuldig bestuur en toezicht, maatwerk, inschattingsvermogen, functioneringsgesprekken.
Een jonge versie van Melle Daamen die graag de keizer zonder kleren onthult zou zomaar de draak kunnen steken met de huidige focus op banencarrousel en termijncontracten. Zelf zegt hij overigens: “Ik kijk met gemengde gevoelens terug op het systeem van cultural governance, waaraan ik zelf zo’n bijdrage heb geleverd. Het is (…) veel te veel een systeem geworden (…) en maakt deel uit van de technocratisering van het cultuurbeleid.”
Het kunstgras ligt er. Er zijn op dit veld voldoende topposities te bezetten waar Melle Daamen de beste speler en spelverdeler zou zijn. Daar kan hij treffers maken en dan geeft het niet als er af en toe een bal hoog over of ver naast gaat. In de krant is dat anders. Hier loopt hij het risico weliswaar niet in zijn blootje, maar in zijn hemd te staan. Misschien vindt hij dat echter helemaal niet erg. Want hij durft wel. Anders schrijf je bijvoorbeeld niet zo gemakkelijk op dat Nederland wel zonder nationale opera en ballet kan. (“Kan de ballettraditie (…) niet beter in bijvoorbeeld Parijs of Sint Petersburg verankerd zijn?”) Ik ben het er niet mee eens, maar het getuigt van vrijuit denken en van lef. Desondanks vind ik hem beter op het veld dan in de krant.
Erik Akkermans is adviseur, bestuurder en publicist. Hij vervulde diverse functies in bestuur en management in de cultuursector.
1 Melle Daamen, Tien jaar Expanding Theatre, Amsterdam 2012
2 Melle Daamen, Grazen boven het Kunstgras, het Falen van het Nederlandse Kunstbeleid, Prometheus Amsterdam, 2022
3 Trouw, zaterdag 5 november 2022
4 Alida Dors, zomer 2022, De Staat van het Theater en De Staat van de Nederlandse Dans