Het jeugdfilmfestival Cinekid opent deze week met Binti, een aanstekelijke, hoogst actuele jeugdfilm die bruist van optimisme. Dat klinkt goed, want optimisme kan de Nederlandse jeugdfilm op dit moment goed gebruiken. Jammer dus dat Binti, over een meisje uit Congo dat alles in het werk stelt om met haar vader in België te mogen blijven, een grotendeels Belgische productie is. Dat het toonaangevende festival niet, zoals in het verleden vaak gebeurde, met een Nederlandse titel opent mag dan toeval zijn, misschien is het toch een klein teken aan de wand.
Publiek haakt af
Deze zomer publiceerde het Filmfonds het onderzoek Zien en Gezien Worden, samengesteld door Peter Bosma en Esther Schmidt. Kort geleden verscheen er nog een aanvullende verkenning op persoonlijke titel van Peter Bosma: Op de groei gemaakt en bekeken. Uit deze rapporten blijkt dat de gouden jaren van de Nederlandse jeugdfilm voorbij zijn. Het bezoek, zowel totaal als per titel, is in de afgelopen vijf jaar flink gedaald en ook het aantal geproduceerde titels neemt voorzichtig af.
Gaat Cinekid aan dit onderzoek ook aandacht besteden? Volgens Erik Tijman, hoofd programmering, niet heel direct. Maar hij laat weten dat Cinekid het wel heeft aangegrepen om de Nederlandse jeugdfilm extra in het zonnetje te zetten. Woensdag 23 oktober is de Dag van de Nederlandse Jeugdfilm. Dan wordt ook de Top 25 gelanceerd – de 25 Nederlandse jeugdfilms die je beslist gezien moet hebben.
Daarnaast zal het volgens Tijman zeker meespelen in gesprekken en ontmoetingen tijdens de dagen voor professionals.
Moeten we ons erover verbazen dat de Nederlandse jeugdfilm in zwaar weer verkeert? Ja en nee. Nee, want uit diverse noodkreten in het afgelopen seizoen is gebleken dat ook de Nederlandse film in zijn geheel het moeilijk heeft. Ja, want naast alle sombere geluiden klonk doorgaans ook de opmerking dat de jeugdfilm (en documentaire) het sterkste segment van de Nederlandse film is. En prijzen op buitenlandse festivals zijn er ook. Maar toch.
Gouden jaren
Hoe heeft het zo ver kunnen komen? De gouden jaren van de Nederlandse kinderfilm begonnen in de jaren negentig van de vorige eeuw, met filmmakers die zich lieten inspireren door (ik vat het heel ruw samen) Scandinavische voorbeelden, het werk van Annie M.G. Schmidt en andere kinderboekenschrijvers. Na films als Het zakmes (1991) en Lang leve de koningin (1995) zorgde Abeltje in 1998 voor een doorbraak. Dit avontuur van de vliegende liftboy liet met ruim 900.000 bezoekers Disney’s Mulan ruim achter zich.
Nog grotere successen zouden volgen. Minoes (voor jong en oud) trok 1,2 miljoen bezoekers, Pete Bell ongeveer 1 miljoen. Zelfs een film voor heel jonge kijkers zoals het hartveroverende Het paard van Sinterklaas kwam tot 331.000 – minder spectaculair, maar voor een Nederlandse speelfilm nog altijd jaloersmakend. Opvallend ook dat het verschil tussen artistieke jeugdfilm en publieksfilm hier in veel gevallen vervaagt.
Terugval
Het bovengenoemde rapport kijkt naar de Nederlandse jeugdfilm in de jaren 2011- 2018, en in deze periode is de magische grens van 1 miljoen niet meer gehaald. Toppers zijn hier Mees Kees (600.000) en de vervolgen daarop, en bijvoorbeeld een Carry Slee-film als Spijt (418.000). Illustratief voor de terugloop van het publiek is dat Mees Kees langs de lijn (2016) bleef steken op 359.000. De best bezochte jeugdfilm in 2018 was Superjuffie met 287.000 bezoekers.
Wat is er aan de hand? Is het publiek moe van meester Kees? Zijn er niet genoeg bestsellers meer om te verfilmen? Zijn er te veel titels die elkaar verdringen, nu door de digitalisering er meer films worden uitgebracht dan ooit? Of juist te weinig jeugdfilms, of niet genoeg kwaliteit?
Het onderzoeksrapport Zien en gezien worden, en de aanvulling van Peter Bosma houden het bij betrekkelijk algemene constateringen. Het eerste rapport benadrukt het belang van betere marketing en meer spreiding van releases over het jaar. Deze twee verslagen bevatten vooral veel cijfermateriaal, naast beschrijvingen van wat er gaande is in de sector en een aantal casestudies. Bijvoorbeeld van het veelbekroonde, maar aan de kassa geflopte Kauwboy. Plus reacties van enkele producenten, distributeurs en vertoners. Kortom, verplicht materiaal voor iedereen die zich diepgaand in deze materie wil verdiepen.
Onderzoek
Peter Bosma, onafhankelijk onderzoeker, docent en vanaf 1992 twintig jaar jeugdfilmprogrammeur bij LantarenVenster in Rotterdam, had al het vermoeden dat het niet lekker liep met de Nederlandse jeugdfilm. Vandaag dat hij een mailtje stuurde aan Doreen Boonekamp, directeur van het Filmfonds, met de suggestie eens een onderzoek in te stellen. Tot op dat moment had er nog nooit een afzonderlijk onderzoek naar de jeugdfilmsector plaatsgevonden. Toeval wilde dat Boonekamp al met hetzelfde idee speelde. Waarna het Filmfonds Bosma de opdracht gaf aan de slag te gaan.
Gevraagd naar zijn motivatie stelt Bosma dat de jeugdfilm hem na aan het hart ligt. “Diversiteit is een van mijn stokpaardjes. Ook voor kinderen moet er keus zijn uit allerlei films. Ik zie nu dat de Nederlandse film het steeds moeilijker krijgt naast het aanbod van bijvoorbeeld Disney-Pixar. Met dat laatste is op zich niets mis, heel mooie films, maar je ziet dat ook de filmtheaters die steeds vaker gaan programmeren. Er moet een tegenwicht zijn.”
Ter illustratie van de moeilijke situatie noemt hij Mijn bijzonder rare week met Tess. “De leukste film van dit jaar. De marketing was goed, maar uitbreng in de zomer is lastig en de film is volgens mij voornamelijk in de filmhuizen vertoond.” Inderdaad bevestigt distributeur September Film dat Tess naast de filmhuizen slechts in een paar grote bioscopen was te zien, en dan nog heel kort. Sinds de uitbreng op 3 juli trok Tess tot nu toe krap 18.000 bezoekers (het kan iets meer worden, want nog steeds te zien). Dat is heel weinig. Zeker gezien het feit dat Tess op buitenlandse festivals met prijzen is overladen, waaronder een Special Mention in Berlijn en een publieksprijs in New York.
“Het is soms raadselachtig”, merkt Bosma op.
Digitalisering
“Het onderzoek begint in 2011, het jaar waarop de digitalisering van de Nederlandse bioscopen voor een groot deel is afgerond. Daardoor is een ander filmlandschap ontstaan. Meer titels in de bioscoop, met meer kopieën per titel. Aan de ene kant biedt dat meer kansen voor de jeugdfilm, maar aan de andere kant zijn de druk en de competitie groter. Sommige filmhuizen zijn meer kinderfilms gaan vertonen, maar filmhuizen vertonen ook Disney.”
Volgens Bosma is het belangrijk dat er een goed samenspel komt tussen de filmhuissector en de grote bioscoopketens, zonder met de vinger naar elkaar te wijzen. Dikkertje Dap (2017, 260.000 bezoekers) noemt hij als voorbeeld van een geslaagde samenwerking.
In zijn eigen verslag noemt Bosma een aantal factoren die een handicap voor jeugdfilms zijn. Zoals de kleine doelgroep voor kleuterfilms, het gebonden zijn aan schoolvakanties en matineevoorstellingen en de structureel mindere aandacht in berichtgeving (recensies, interviews). Maar voor een belangrijk deel is dat altijd al het geval geweest bij de jeugdfilm. Vandaar mijn vraag: wat is er de afgelopen tien jaar nu echt veranderd?
“Ik wil daar niet al te stellig over zijn, maar de digitalisering heeft wel voor een grotere competitiedruk gezorgd, waardoor titels weer sneller uit de bioscoop verdwijnen. Ook zien we de laatste jaren een verschuiving naar de Amerikaanse familiefilm die steeds meer aanwezig is.”
“Daarnaast zijn kinderen op veel meer media actief en hebben ze het ook vaak drukker met allerlei andere activiteiten. De bioscoop raakt daardoor misschien wat uit het zicht.”
Publieksonderzoek
Opvallend is wel dat voor het rapport uitgebreid is gesproken met producenten, distributeurs en vertoners, maar dat er geen publieksonderzoek heeft plaatsgevonden. Terwijl juist de kennelijk verschuivende keuze van het publiek (kinderen, maar zeker ook hun ouders) vermoedelijk een grote rol speelt. Bosma beaamt dat, en geeft als reden dat zo’n publieksonderzoek een vak apart is, dat lastig is om te doen en heel zorgvuldig moet gebeuren.
Het staat wel als nummer een bij zijn lijstje van aanbevelingen, wat eigenlijk een lijstje is van verder te onderzoeken onderwerpen.
Actiepunten
Maar wat zou hij nu al, zo voor de vuist weg, willen aanraden? Verbeterpunten die de Nederlandse jeugdfilm weer een duw omhoog kunnen geven?
“In grote lijn ben ik het eens met de aanbevelingen van het Filmfonds. Meer marketing, meer continuïteit en spreiding, wat betekent dat jeugdfilms ook buiten de schoolvakanties te zien moeten zijn.”
Maar hij wil het graag breder zien.
“Het zou bijvoorbeeld ook goed zijn als oudere, bekende titels weer eens opnieuw uitgebracht worden. Ook bundeling van de activiteiten rond een of twee gespecialiseerde distributeurs is belangrijk. De betrekkelijk nieuwe distributeur In the Air is wat dat betreft goed bezig. Ook goed samenspel tussen filmhuizen en bioscoopketens is belangrijk.”
“Daarnaast kan de voeling met het publiek verbeteren. De standaardmarketing is op zich goed, maar bereikt een klein publiek. Betrek scholen en docenten er meer bij, organiseer evenementen, werk samen met kinderboekhandels.”
Ook Erik Tijman ziet een samenspel van factoren aan het werk.
“De marketingbudgetten zijn laag. In het verleden was een nieuwe Nederlandse jeugdfilm al gauw een event, maar misschien is het publiek nu verwend geraakt. En kinderen kunnen uit veel meer media kiezen dan alleen de bioscoop. Wat ook meespeelt is dat de aandacht voor jeugdfilms beperkt is. Het gaat bij recensies meestal niet verder dan de vraag: ‘Is het leuk?’ Dat de jeugdfilm het meest succesvolle onderdeel is van de Nederlandse film zie je daar niet in terug.”
“Bij de productie speelt mee dat de budgetten voor jeugdfilms lager zijn dan voor volwassen films, zeker bij televisie. Daarbij komt dat door wetgeving met betrekking tot werkvoorwaarden voor kinderen, op zich een goede zaak, het draaien van een jeugdfilm bewerkelijk is.”
“Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ook de Filmacademie zou bijvoorbeeld aandacht aan de jeugdfilm kunnen besteden.”
Ter relativering van alle gesignaleerde problemen wil Bosma nog opmerken dat een gemiddelde Nederlandse jeugdfilm in de bioscoop nog altijd meer bezoekers trekt dan de gemiddelde Nederlandse film voor volwassenen. En: “Op gebied van kinderfilms is Nederland binnen Europa nog steeds gidsland.”
De genoemde rapporten zijn de Filmfonds-publicatie Zien en gezien worden, en de aanvullende verkenning van Peter Bosma Op de groei gemaakt en bekeken.