Afgelopen zomer maakte het Orchestre à cordes des jeunes de Britten zijn eigen Tour de France. De aftrap vond plaats in Zwolle, waar dirigent Loes Visser het ensemble in 2007 oprichtte om jonge strijkers orkest- en podiumervaring te laten opdoen. Belangstellenden worden getest op zaken als intonatie, streektechniek en muzikaliteit tijdens een strenge audition en wie wordt toegelaten, moet elke week repeteren en meedoen met alle concerten. Dat schrikt jongeren bepaald niet af – jaar in jaar uit melden zich meer kandidaten dan kunnen worden toegelaten.
Als bonus wordt elk jaar een cd uitgebracht met de mooiste stukken en het nieuwste schijfje bevat een neerslag van 2015. Zoals altijd wordt het hoesje gesierd met vrolijke, in rood en zwart geklede musici, die strijdvaardig het nieuwe jaar lijken binnen te stormen, hun instrumenten in de aanslag. Pièce de résistance is de liederencyclus Les Illuminations die naamgever Benjamin Britten in 1939 componeerde op gedichten van Arthur Rimbaud. Hij was destijds verliefd op de tenor Peter Pears en voelde zich ongetwijfeld aangetrokken door de homo-erotische ondertoon van de teksten. Hij zette de cyclus voor sopraan en strijkorkest, maar deze wordt ook vaak door tenoren gezongen.
Het Britten Jeugd Strijkorkest kiest voor de oorspronkelijke bezetting en werkt samen met de jonge sopraan Bernadeta Astari, ook de soliste tijdens de tournee door Frankrijk. Het getuigt van lef en ambitie om dit populaire stuk van Britten tot hoofdmoot van tournee én cd te maken van een jeugdorkest: het gevaar van ongunstige vergelijkingen met professionele ensembles ligt op de loer. Lof dus voor deze moedige keuze van Visser en haar jonge musici.
De dirigent dist als binnenkomer het alom geliefde Adagio voor strijkers op van de Amerikaanse componist Samuel Barber. Een slimme keuze, want dit hoogromantische werk blijkt een kolfje naar de hand van de jonge strijkers. Zij treffen de smachtende, intens weemoedige sfeer in het hart, met een ingetogen maar rijke en volle strijkersklank, die gaandeweg gepassioneerder wordt, zonder ooit te epateren. Zelden klonk Barber zó naar Mahler.
Hierna volgt de uitbundige ‘Fanfare’ waarmee Britten zijn cyclus opent. Met succes imiteren de strijkers hier de klank van trompetten, die de fortissimo uitroep ‘J’ai la clef de cette parade sauvage’ introduceren. Bernadeta Astari vertolkt deze kreet loepzuiver en toont zich ook in de overige negen delen een onverschrokken sopraan, die met haar soepele, kleurrijke stem de zeer wisselende emoties moeiteloos weet op te roepen.
Het orkest begeleidt nauwgezet, hoewel de ritmische precisie soms wat te wensen overlaat, bijvoorbeeld in meer opzwepende liederen als ‘Royauté’ en ‘Marine’. Ook de over het algemeen boventoonrijke orkestklank boet in snel passagewerk soms wat in aan kleur. Dit wordt gecompenseerd door het vuur waarmee de jonge strijkers de angstaanjagende sfeer weten te treffen in bijvoorbeeld ‘Parade’, waarin Britten een beeld van de onderwereld schept. De cyclus eindigt met het wiegende ‘Départ’, waarin de languissante partij van de sopraan fraai wegsterft in een lage Es van celli en contrabassen.
Het orkest hervindt zijn verzadigde klank in de drie resterende stukken. In de ingehouden Pavane van Arne Werkman speelt altvioliste Jeltje Quirijnen een prachtige solo, en de cellist Jan Oppelaar schittert in het vermaarde Kol nidrei van Bruch. De cd wordt afgesloten met het weinig diepgravende maar melodieuze en lekker stampende Palladio van Karl Jenkins, een echte uitsmijter.
Eens te meer snoeren Visser en haar musici zwartkijkers de mond die menen dat klassieke muziek uitsterft. ‘Je bent jong en je wilt klassieke muziek’, lijkt het adagium van het Britten Jeugd Strijkorkest.