“Ik kan hier iedereen ontslaan. Behalve de acteurs.” Sam Walters, artistiek leider van het Londense productiehuis het Orange Tree Theatre windt er geen doekjes om. “Iedereen op het kantoor zou weg kunnen. De regisseurs ook. Maar zonder acteurs geen voorstelling.” De acteur staat onomwonden centraal in dit theater. Als regisseur bewijs je je hier pas als je topprestaties uit je acteurs weet te trekken. Het is de zomer van 2010, en Walters heeft me net aangesteld in een éénjarige positie als regisseur-in-residentie bij de Orange Tree. En één ding wordt meteen duidelijk: met conceptueel gedonderjaag kom je niet ver in Londen.
Mijn jaar zit er inmiddels op; begin september komt één van de producties die ik voor de Orange Tree heb geregisseerd – Winter, naar de tekst van Jon Fosse – naar het Melkweg Theater, met de Britse cast. Maar wat houdt zo’n residentie nou eigenlijk in?
Productiehuizen in Engeland zijn geen beschermde omgevingen voor navelstaarderig vormonderzoek, maar een – gesubsidieerd – voetje om te helpen de theatermarkt te beklimmen. Conceptuele moeilijkdoenerij en artistiek zelfonderzoek brengen geen ‘bums on seats.’ En van een dramaturg heeft nog nooit iemand gehoord. Het bevrijdende aan een dergelijk theaterklimaat is de openheid, het gebrek aan vooringenomenheid en vaststaande paden waarmee de theatersector nieuwkomers verwelkomt. Het is de belichaming van: ‘laat maar zien wat je kan,’ in tegenstelling tot ‘laat maar zien wie je kent.’
Eén van mijn vuurproeven was mijn gehaaste benoeming tot ‘associate director’ op Lars Noren’s Autumn & Winter. Of ik het één dagje over kon nemen van de beroemde maar hoogbejaarde oorspronkelijke regisseur, want hij was te moe. Of eigenlijk, te dronken. De dag erop weer. En de dag dáárop. En dáárop. Uiteindelijk tot aan de première toe.
Productiehuizen als de Orange Tree zijn in Groot-Brittannië altijd zeldzaam geweest, en plekken voor talentontwikkeling op één hand te tellen. Tegelijkertijd bloeit het Britse theater als nooit tevoren, weerstaat het subsidiekortingen, en openden er in Londen op het hoogtepunt van de financiële crisis zelfs meer nieuwe theaters dan in de tien jaar daarvoor. Het Britse subsidiestelsel en de grote mate van cultureel ondernemerschap worden inmiddels zelfs door Nederlandse beleidsmakers naarstig bestudeerd. Wat heeft Nederland te leren (of te vrezen) van Groot-Brittannië?
Ten eerste de snelheid van produceren: repetitieperioden zijn drie, hooguit vier weken lang. Iedere maand een nieuw stuk in première. Acteurs werken op freelancebasis en zijn dus gewend vanaf dag één er met vol gas tegenaan te gaan. You’re only as good as your last show.
De grens tussen de vrije en de gesubsidieerde sector is bijna onzichtbaar, en de laatste denkt commerciëler dan in Nederland. Het Orange Tree Theatre, door de Britse overheid structureel, maar beperkt, gesubsidieerd is een rolmodel van behendig programmeren: het theater werd beroemd om zijn combinatie van nieuw toneelrepertoire (o.a. Martin Crimp, die er zijn carrière begon) naast revivals van ‘vergeten’ toneelteksten: kostuumdrama’s zoals eigenlijk alleen Britten dat kunnen. Artistiek zijn deze laatsten misschien conventioneel, maar ze brengen wel de volle zalen die betekenen dat het theater zich het risico kan veroorloven de maand erop een riskanter voorstelling te brengen. Zo werd in het afgelopen seizoen een klassieke deurenklucht opgevolgd door een controversieel pro-Palestijns toneelstuk wat het theater politiebewaking opleverde.
Tenslotte is het een mythe dat er in Groot-Brittannië een ‘cultuur van geven’ zou bestaan, van rijke mecenassen. Wel bestaat er een cultuur van vragen. Eén culturele instelling, tien culturele instellingen, zelfs de hele culturele sector en de overheid samen zullen geen cultuur van geven kunnen bewerkstelligen. Wel kunnen ze een cultuur van vragen creëren, van innovatieve vormen van fondsenwerving. De Orange Tree zet bijvoorbeeld actief in op het ‘bekeren’ van veelvuldige bezoekers tot vaste donateurs.
Iedereen behalve de acteursploeg ontslaan is misschien niet het beste zakelijk beleid voor een theater. Toch geeft Walters’ idee wel aan hoe zijn theater al 40 jaar het hoofd boven water heeft kunnen houden in de moordend competitieve Britse theaterwereld: focussen op waar je goed in bent – in het geval van het Orange Tree Theatre retestrak acteerwerk.
Winter van Jon Fosse door het Orange Tree Theatre, in regie van Teunkie van der Sluijs, speelt 1 t/m 4 september in het Melkweg Theater in Amsterdam, gespeeld door Stuart Fox en Jennifer Higham en geproduceerd door Studio Dubbelagent. Kaarten zijn beschikbaar via www.melkweg.nl.
Over het Orange Tree Theatre schreef de BBC onlangs een aardig artikel. Hier te lezen.