Is het dodenrijk in de opera Sunken Garden van Michel van der Aa een 3D-tuin vol schitterende kleurenpracht, regisseur Peter Sellars kiest in Desdemona van Toni Morrison en Rokia Traoré voor sober zwart/wit. Op het toneel van een uitverkocht Muziekgebouw aan ’t IJ staan glazen flessen en potten, nu eens van onderaf verlicht, dan weer van bovenaf, met hangende peertjes als flakkerende kaarsen. Links staat een aantal ngoni’s (Malinese luit) en twee kora’s (Malinese harpluit), die bespeeld worden door zwarte musici. Hier ook bewegen zich de musicienne Traoré en haar achtergrondzangeressen; de rechterkant is voorbehouden aan de witte Desdemona. Een krachtig beeld.
Door Desdemona (Tina Benko) en de drie zangeressen in identieke witte jurken te hullen benadrukt Sellars en passant hoe verschillend zij zijn. Krijgt het wit op de fluweelzwarte lijven koninklijke allure, Desdemona wordt er flets en kleurloos van – bijna net zo doorzichtig als haar flessenhabitat. ‘Never the twain shall meet’ lijkt Sellars ons toe te roepen, hoezeer Desdemona ook meent de wereld van haar zwarte minnaar Othello te begrijpen. Deze wurgde haar overigens in een vlaag van jaloezie. Vanuit het hiernamaals haalt zij herinneringen op aan hem en haar moeders zwarte dienstmeid ‘Barbary’.
Shakespeare portretteert Desdemona in zijn tragedie Othello als willig slachtoffer, Morrison ziet haar juist als een volwassen vrouw, die verantwoordelijkheid opeist voor haar eigen keuzes. Haar naam betekent zoveel als ‘verdoemd’ en symboliseert haar ondergeschikte rol als meisje. Zij moest zich immers onderwerpen aan de regels en nukken van mannen: ‘A step away was doom, indeed, and misery without relief.’ Maar Desdemona weigert zich te schikken naar ‘a name I did not choose’. Door zijn achterdocht is Othello niet langer de man die zij liefheeft, dus is haar bestaansgrond weggeslagen en tracht zij hem niet te weerhouden van zijn daad. Zo ‘kiest’ Desdemona haar eigen dood.
De voorstelling heeft een enorme poëtische zeggingskracht, maar wordt nooit intiem. Alles speelt zich af in het verleden en wordt als een verslaggever verteld door Desdemona – een schitterende Tina Benko, die met subtiele stembuigingen de verschillende personages uitbeeldt. De epische verteltrant haakt aan bij de Afrikaanse traditie van de griots, die als troubadours verhalen van stam naar stam overbrachten, zich begeleidend op tokkelinstrumenten. De voordracht van Benko wordt doorsneden met liederen van de Malinese Traoré. Met repeterende patronen, een hees stemgeluid en tokkelend gitaarspel creëert zij een rituele sfeer, vol weemoed en verlangen.
Juist op het moment dat het te veel praatje-liedje dreigt te worden, krijgt ook Traoré een sprekende partij. Uit naam van Barbary kapittelt zij Desdemona: ‘I was not your friend, I was your slave.’ Helaas is Traoré een minder begaafd actrice dan Benko, waardoor de spanning verslapt. Prachtig is echter het moment waarop Desdemona en Barbary/Traoré hun voorhoofd tegen elkaar leggen met de woorden ‘We will be judged by how well we loved.’
Een schitterend slot, maar helaas gaat het hierna nog een half uur door. De tekst wordt nu ook wel erg pamflettistisch, gericht tegen vrouwenonderdrukking, slavernij, oorlog, machismo en wat niet al. Alle kleur verdwijnt, de betovering wordt verbroken. Niet voor de eerste keer laat Sellars een voorstelling sneuvelen op het altaar van zijn politieke correctheid.