Op 6 december 2017 werd de Taalunie Toneelschrijfprijs uitgereikt aan dichter, schrijver en toneelauteur Ilja Leonard Pfeiffer. Met zijn stuk over Bram Moszkowitcz, getiteld ‘De advocaat’, kreeg hij bij 47 inzendingen de voorkeur van het ingezonden origineel werk. Volgens de Taalunie ‘balanceert’ Pfeiffers stuk ‘magistraal op het dunne koord tussen tragedie en komedie, realistisch drama en metabeschouwing, slapstick en ontroering. Voortdurend refereert het stuk aan zichzelf en zijn niet geringe ambitie: Pfeijffer meets Shakespeare meets Pirandello in het Nederland van de 21e eeuw. Desondanks is het geen ijdele tekst. De auteur toont zich zeer genereus, schrijft virtuoos en sleept de lezer pagina na pagina mee in zijn opzet. Net zoals dagelijks te ervaren is in de realiteit, blijkt het mogelijk om met goed gekozen performance- en taalstrategieën tegelijk alles én niets te bewijzen.‘
Volgens de Taalunie bloeit de Nederlandse toneelschrijfkunst. Men constateert actueel en urgent werk: ‘De jury verheugde zich over situatieoverstijgend toneel, dat de anekdote ver achter zich laat, over toneelstukken waar je op kan blijven projecteren en die zó van het papier afspringen, en over teksten die, zoals in het repetitielokaal weleens gezegd wordt, ‘zichzelf lijken te spelen.’
Het gaat hier om oorspronkelijk als toneeltekst geschreven werk. Het enige werk dat mag meedingen naar de Taalunieprijs. Daarnaast komt natuurlijk veel theater tot stand uit improvisaties en kennen we historische stukken en boek- en of filmbewerkingen, zonder tussenkomst van ‘echte’ auteurs.
Dat de toneelschrijfkunst in Nederland bloeit is best bijzonder te noemen. Schrijvers van toneelstukken opereren in een wereld waarin zij met zeer veel andere creatieven samenwerken. En ook de afgelopen jaren, met pecunia en pegulanten als schaarste in de sector, is de Toneelbibliotheek weer rijkelijk gevuld. In het kader van de Algemene Verkenning Raad voor Cultuur en het op hand zijnde sectoradvies, tijd voor een decentrale verkenning. Van op verzoek te benoemen knelpunten en ‘lessons learned’, tot inspirerende initiatieven en dromen.
Twee maanden tijd om te schrijven
Vrijwel alle aandacht gaat uit naar het produceren van de voorstelling waarbij de tekst geldt als voorbereiding. Het is een ‘halfproduct’ stelt ook de schrijfopleiding aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. De tijd waarin een tekst tot stand komt is gedaald van 2 jaar tot 2 maanden. Twee jaar, als wens van de autonome kunstenaar die tijd nodig heeft om te onderzoeken en te komen tot sterke thema’s en ideevorming. Twee maanden als wens van de producent om zo goed mogelijk in te spelen op de actualiteit. Deze no time-to-market gaat ten koste van de kwaliteit van teksten. Kwaliteit laat zich lastig definiëren, maar laten we in elk geval vaststellen dat het komen tot een origineel werk niet hetzelfde is als het vertonelen van een filmscript, soms zelfs zonder bronvermelding gekopieerd uit databanken in het buitenland. Ook is het het her-her-opvoeren van hetzelfde niet altijd maatschappelijk relevant.
Contracten en regels in overgangsfase
De roep om sneller, flexibel, scherper en heter laat ook zijn sporen na in contractvorming. In onzekere tijden stellen productie- en presentatie instellingen, als het aan hen ligt, dit het liefst uit tot op de dag voor de première. Zo komt het voor dat jonge schrijvers verantwoordelijk worden gehouden voor de voorinvestering. Dat loopt soms op tot anderhalf jaar, terwijl dit als opdracht eigenlijk een ondernemingsrisico is.
Wat daarbij niet helpt is dat het Fonds Podiumkunsten in de aanvraagprocedure niet vraagt naar het contract tussen instelling en schrijver. Zo komen schrijvers in een ongewenste verdedigende positie terecht. Wat natuurlijk heel erg jammer is omdat er met zeer veel aandacht en liefde aan teksten wordt gewerkt. Het maakt het werk voor vakbonden ook moeilijker. Andere rijkscultuurfondsen zijn veel beter doordrongen van ‘mazen’ in regels en erkennen hiermee duidelijk de meerwaarde en kwaliteit van schrijvers.
Substantiële Werkbijdragen
Er is sinds dit jaar gelukkig wel weer een werkbeurs voor toneelschrijvers. Volgens Martine Manten, dramaturg bij Het Nationale Theater en mede- initiatiefnemer van Het Toneelschrijfhuis, is die alleen onvoldoende flexibel: ‘De criteria van de enige schrijfbeurs die er is, de ‘werkbijdrage auteurs’ van het Fonds Podiumkunsten, zijn zo standaard dat een plan bijna niet meer ‘onderscheidend’ kan zijn. Maak je kans als je een andere stijl of genre wilt ontwikkelen? Wat is precies een onderscheidende tekst? Het doodt de creativiteit om binnen deze kaders te moeten aanvragen. Ook voor fondsen zelf worden het dan hoofdpijndossiers om tot keuzes te komen. Ook omdat er veel meer aanvragen zijn dan het budget toelaat.‘
Vrijheid om autonoom te kunnen zijn
Gelauwerd toneelschrijver Lot Vekemans droomt van een grotere vrijheid voor toneelauteurs, vergelijkbaar met de vrijheid die literaire schrijvers hebben. Zij stelt voor: ‘Laten we de verplichte economische binding met het publiek doorknippen. Al dat formuleren wie je met je werk wilt bereiken, hoeveel mensen je gaat bereiken is niet alleen een beperking voor de schrijver maar ook kortzichtig van de subsidiegever. Alles wordt weer gereduceerd tot cijfers. Er wordt continu verkeerd-om geredeneerd. Verbinding maken begint niet bij de vraag wat de ander van jou wil, maar bij wat jij te brengen hebt. Iedere maker wil publiek, iedere maker wil meer publiek en is daar altijd al mee bezig. De vraag zou dus beter zijn ”waarom willen we subsidiëren, wat van de kunst en waarom is dat kunst?” Wat mij betreft gaat het daarbij om zachte waarden die je wilt ondersteunen om tot kwalitatief goede teksten te komen. Publieksonderzoek en publieksgerichtheid zou geen eis voor de autonome toneelauteur moeten zijn. Die wil juist even los van alle kaders werken. Eerste vereisten zijn: hoe zie je de wereld, wat wil je maken, wat wil jij toevoegen, wat wil je onderzoeken. Starten met de vraag “hoeveel mensen ga je bereiken” staat haaks op de kracht van een autonoom werk.’
Toneelschrijfhuis
Volgens Martine Manten biedt Het Toneelschrijfhuis hier een plaats voor. ‘Het Toneelschrijfhuis creëert ruimte en tijd voor de toneelschrijver en de tekst. Schrijvers zijn geen mensen die zich makkelijk verenigen, maar er is wel grote behoefte om uit te wisselen en te verdiepen. Het landschap is nu ingericht op opdrachtwerk en scherpe deadlines. Er is vrijwel geen ruimte voor experiment en onderzoek. Zeker na de bezuinigingen. We willen er zijn voor schrijvers om hun autonome literaire stem de ruimte te geven en nieuwe stijlen te ontwikkelen. Thema’s te onderzoeken en vormen die zij noodzakelijk achten. Ruimte bieden voor feedback sessies, expertise meetings en research te faciliteren.’
Faciliterende Netwerkorganisatie
‘TSH is netwerkorganisatie en expertiseplek ineen. We kunnen ook een verbinder zijn tussen producent en schrijver. We vallen buiten elke fondsregeling, dus zijn we nu maar gewoon onbezoldigd begonnen met een eerste schrijverstafel. Schrijvers en dramaturgen brengen hun eigen netwerk in om collega’s verder te helpen. We beginnen met schrijvers die al een eigen stem hebben ontwikkeld. Uiteindelijk willen we juist ook de mensen die hun signatuur aan het opbouwen zijn ondersteunen en helpen aan een passende begeleiding en netwerk.‘
‘Je weet zeker dat het goed werk oplevert als je schrijvers bij elkaar zet in een trajecten van 1,5 jaar. Zodat ze in rust plannen kunnen aanscherpen en laten rijpen. Er zijn zoveel schrijvers die nu nergens terecht kunnen of niet weten waar ze moeten aankloppen, met wie hun schrijven zou kunnen klikken. Het is onze droom om een plek te creëren voor schrijvers naar het voorbeeld van The Royal Court in Londen en het Noorse Schrijfhuis, theaters met een essentiële functie voor het toneelschrijfklimaat.‘
Als nieuwe samenwerkingsvorm is het Toneelschrijfhuis een lovenswaardig initiatief dat toneelschrijvers continuïteit biedt in het vak. De komende maanden staan in het teken van een vernieuwd subsidiestelsel. De Raad voor Cultuur komt met een sectoradvies voor de theatersector dat mogelijk even verregaand is als dat voor de muzieksector. Voor de podiumkunsten valt te hopen dat niet alleen instellingen, maar ook makers en vooral schrijvers daarin een goede plek krijgen. Kunst is immers beweging. Dat vraagt om beleid dat meegaat met de golven, de netwerken en de verbindingen.