‘Het begint nu toch echt iets met mij te worden,’ dicht Vrouwkje Tuinman met gezonde zelfironie in de bundel Lijfrente. In haar geval kun je dat wel zeggen – Lijfrente won vorig jaar de Grote Poëzieprijs.
Het is een mooie regel, zeer geschikt om te pas en te onpas voor je uit te prevelen. Te onpas is het leukst: je jaarlijkse leenrechtvergoeding blijkt genoeg voor een halve cappuccino, in de kleedkamer liggen maar liefst twéé minimarsjes in een grote fruitschaal op je te wachten, de plaatselijke beroemdheid is voor de pauze zó ruim over zijn tijd heen gewalst dat de organisatie een minuut voor jouw optreden vraagt of je het ook in de helft van de tijd klaarspeelt.
Een paar weken geleden werd me gevraagd of ik een top drie van dichtbundels uit vorig jaar wilde maken voor het onvolprezen tijdschrift Awater. Alle medewerkers aan het blad doen dat, en zo krijg je een leuk jaaroverzicht.
Het begint nu toch echt iets met mij te worden, dacht ik.
Er wordt mij zelden gevraagd om ergens een top drie van te maken. Tot nu toe schreef ik één literaire recensie in mijn leven, in het verenigingsblaadje van mijn studie Algemene Letteren, over het eigen beheer-debuut van een medestudent. Ik vond mezelf heel wat op mijn negentiende, dus het werd een hooghartig afkraakstukje. Mijn jaargenoten reageerden tot mijn verrassing allemaal hetzelfde: wat heb je zelf eigenlijk neergezet om een medestudent neer te halen? Ik sputterde en mompelde nog wat, maar het antwoord was wel duidelijk. Zo ging er godzijdank een literair recensent aan mij verloren.
Een paar dagen lang brak ik me het hoofd over mijn top drie. Hoe maak je zo’n keuze, waarom, en wat druk je ermee uit? Je belezenheid, je non-conformisme, je neiging tot nepotisme of lippendienst? Verlegen leverde ik mijn lijstje in. Er staan twee debuten op waar ik van heb genoten. Plus een persoonlijke favoriet waarvan ik bang ben dat anderen hem vergeten, die ik ook een beetje koos om de dichter te bedanken voor een ander boek.
Verder slaat het natuurlijk nergens op, zo’n verzameling van lijstjes. We zeggen iets over onszelf, niet over de poëzie. Waarschijnlijk denken er straks drie dichters, als ze mijn keuze te zien krijgen, hetzelfde: ‘Het begint nu toch echt iets met mij…’