Een dansconcert met staand publiek, dat belooft iets nieuws te zijn. Want hoe vaak gebeurt het niet dat je in de zaal, opgezweept wordt door muziek en dans, op je handen moet zitten. Dit klinkt als de uitkomst! We mogen kijken en zelf ook bewegen op Krautrock, gemengd met trance-achtige repetitieve delen. Lisbeth Gruwez en Maarten van Cauwenberghe nodigen ons uit om twee ellendige Corona-jaren van ons af te dansen en te rocken in hun twaalfde productie samen als Voetvolk.
Vier dansers en drie muzikanten betreden het podium. Dendermonde speelt stevige rock, met van Cauwenberghe op bas en Elko Blijweert op gitaar. Frederik Heuvinck gaat als een beest tekeer op zijn verhoogde drumpodium. Muziek is niet ondergeschikt of illustratief in Into the Open. Integendeel: de muziek bepaalt wat er gebeurt. De bewegingen komen uit de rockscene: headbangen wordt met lang haar een esthetisch feestje. Dansers en muzikanten gaan een dialoog aan, aantrekken en afstoten, flirten en afwijzen. Het doet me denken aan zomerfestivals, Rock Werchter waar ik als 18-jarige was, Lowlands. Opgaan in de muziek, iedere noot in je lijf voelen.
Rockconcerten als rituelen
Crowdsurfen, maar dan trager en georkestreerd, zodat het een rituele lading krijgt. Dit dansconcert is een concert dat nadenkt over wat het is om een concert te zijn. Wat doen de muzikanten, hoe bespeel je het publiek, en hoe gedraag je je als publiek? Voetvolk deconstrueert de afspraken, maar maakt daar wel een feestje van. Alle rituele bewegingen van de rockshow komen voorbij, met een korte danssolo’s waar bij echte krautrock eindeloze gitaarsolo’s zijn.
Hoe is het om een uur te staan kijken bij dans en muziek, levert het echt een andere ervaring op? Om de proef op te som te nemen, verdeel ik voor mezelf het dansconcert in drie delen: vooraan staan, rondje lopen met een biertje, meedansen.
Het publiek moet er duidelijk nog even inkomen, na twee jaar zonder shows. De gemiddelde leeftijd ligt een stuk hoger dan gebruikelijk in de Melkweg, en danspubliek is niet gewend om zelf ook mee te doen. Het komt wat voorzichtig op gang. Een van het lijf gerukt en in de zaal gesmeten t-shirt blijft achter mij op de grond liggen. De handen komen maar moeizaam op elkaar. Hier en daar zijn er mensen die gretig mee bewogen, maar van een soort festival of concertsfeer is nog geen sprake. We zijn een beetje roestig, maar komen vrij vrij snel los.
Experimentje met n=1
In mijn tweede deel besluit ik te doen wat ik meestal tijdens concerten doe: rondje lopen, biertje halen, kijken wie er nog meer zijn. Dat is een even bevreemdende als bevrijdende ervaring. Mag dat wel, is dat niet oneerbiedig als mensen aan het performen zijn? Met mijn biertje ga ik even zitten op een randje, om te kijken of dat anders voelt dan staan. Na een paar minuten zittend kijken voel ik me minder betrokken bij de muziek en de dans. Gauw weer staan. Het publiek komt op stoom. Er wordt op vingers gefloten, gedanst, gereageerd.
In de laatste twintig minuten wieg ik mee met de muziek en dat waren de lekkerste minuten. De muziek dendert voort, en wij denderden mee. Waren de rollen van danser en muzikant al diffuus, nu zijn opgeheven. De gitarist danst, verstild, prachtig. De danser drumt. Waarom zou je ook een grens trekken tussen twee disciplines die niet zonder elkaar kunnen.
Tijdens de toegift (wacht, een toegift bij dans?), komen drie van de dansers van het podium om de zaal nog eens extra op te peppen. Dans als pure levensvreugde. Het kan misschien subtieler, maar veel lekkerder wordt het niet.