Onstuitbare, grappige, ontroerende Fast Car Ray. Een jongen wiens hoofd nooit stilstaat, die niet slaapt, bij wie alles binnenkomt en die er maar niet in slaagt van zichzelf te houden. Zijn ziekte, Het Syndroom van Gilles de la Tourette, maakt hem waanzinnig en wanhopig. Tikketakketikketakke. Door, steeds maar door. Als een raceauto.
Fast Car, de muzikale theatervoorstelling die Renske van den Broek in opdracht van Plaza Futura maakte, is deze vrijdagavond de hoofdvoorstelling van de Najaarscollectie. Na afloop vertelt Van den Broek in de radioshow van Oscar Kocken dat zij het stuk heeft gebaseerd op de boeken van hoogleraar neurologie Oliver Sacks, omdat hij zo liefdevol en genuanceerd over zijn patiënten praat. Het is niet moeilijk om in het uur dat de monoloog van Ray (Dion Vincken) duurt, ook een beetje van hem te gaan houden. Vincken zet een prachtig, realistisch personage neer, aandoenlijk zichzelf, zonder enige remming. Hij raast met 280 kilometer per uur in zijn BMW over de snelweg, ratelt en rapt tot hij naar adem moet happen en drumt tot hij er bij neervalt. In zijn eentje, maar ook samen met drummer en vibrafonist Jan van Eerd. Hun razendsnelle, opzwepende drumpartijen, waarmee Ray grip probeert te krijgen op de chaos in zijn hoofd, maken indruk. Net als de oorverdovende snelweggeluiden, de autoradio en de elektronische beats, die zijn verhaal kracht bijzetten. De gesprekken met zijn psychiater, waarin hij steevast om medicijnen smeekt, zijn zowel grappig als pijnlijk. Van uien schillen in zijn dagverblijf naar ruzie met een biologische groenteboer naar de zwarte mamba, een gifslang met een zwart verhemelte. Zijn associaties gaan snel, steeds nieuwe vragen komen in hem op, hij wacht de antwoorden niet af. Een enkele keer maakt Vincken direct contact met het publiek door een grapje, wat in goede aarde lijkt te vallen, maar wat mij betreft niet had gehoeven. Ik stuiterde allang met hem mee.
Als zijn psychiater eindelijk toegeeft en hem het antipsychoticum haldol voorschrijft, switcht Ray van de vijfde versnelling naar de eerste. Hij wordt sloom, komt niet uit zijn woorden en is een schim van de Fast Car Ray die hij ooit was. Tijdens zijn transformatie verandert ook de sfeer in de zaal. De lachsalvo’s nemen af en maken plaats voor stilte, ontroerde glimlachjes en zelfs een enkele traan. Pijn in mijn buik krijg ik van deze nieuwe ‘OV Ray’, kwijlend in de bus, te traag om op het knopje te drukken. De apathische Ray, die graag naar klusprogramma’s kijkt, omdat daarin alles lukt. En de Ray die volschiet bij de ‘blanke Oostblokglamour’ van Lady Gaga. Hoewel ik normaal gesproken niet weet hoe snel ik dit popicoon weg moet zappen, komen haar klanken nu heel even snerpend bij me binnen. Kortom: Fast Car, gaat dat zien.
Bemoeial
Diezelfde avond speelt ‘Bemoeial II’ van theatermaker en cultureel antropoloog Menno Vroon. Net zoals in zijn eerdere voorstelling Bemoeial gaat hij op zoek naar het antwoord op de vraag: kan ik als theatermaker de wereld verbeteren? Vroon blijkt een idealistische jongen. Hij zou het graag willen, de wereld verbeteren, maar hij zou ook graag willen dat hij het niet wilde, want het kan niet.
Het antwoord op zijn hoofdvraag is dus al vrij snel gevonden. Maar Vroon vraagt zich nog een heleboel andere dingen af. Moet hij als theatermaker van ‘hier’ naar ‘daar’ gaan? Wat gaat hij daar dan doen? Zou hij ze dingen kunnen leren? Zou hij ze gelukkig kunnen maken? Houden ze zich daar ook bezig met hier? En zien ze dan de goede of de slechte dingen? Hij is benieuwd naar hoe de mensen ergens anders leven en naar de wereld kijken.
Het is niet gek dat hij, met zijn achtergrond als cultureel antropoloog en actievoerder bij Greenpeace, zichzelf dit soort vragen stelt. Maar wat moeten wij als theaterpubliek daar dan precies mee? Hij zet mime in om zijn zoektocht te illustreren. Zo begint zijn voorstelling in de schemering met een man, theatermaker Fabián Santarciel de la Quintana, die ons aankijkt. Hij zegt niets, wisselt slechts staan en zitten af. Minuten verstrijken en even ben ik bang dat hij drie kwartier zo door zal gaan. Ik haal opgelucht adem als Vroon even later zelf het podium opkomt. Na het voorlezen van een toespraak van Thomas Bellinck (‘We waren aan het sterven en toen kregen we een prijs’), begint hij te stampen. Hijgend eindigt hij zijn gestamp tussen de toeschouwers, die hem wat vertwijfeld aankijken. Hij knoopt een gesprekje met iemand aan en vraagt zich af of dat soort gerichte aandacht voor elkaar de wereld beter zou kunnen maken. Nee, komt hij opnieuw tot de conclusie.
Door dit soort interactie met de zaal weet Vroon ons wel bij zijn vragen te betrekken. We denken welwillend met hem mee en daarmee heeft hij zijn doel bereikt. De voorstelling eindigt met een videofragment van een man uit Senegal, dat ondertiteld wordt: ‘Dank dat je ons met rust laat Menno. (…) Kom niet naar ons. Wij hebben onze eigen ideeën.’ Vroon gaat dus maar niet naar ‘daar’. Hij blijft hier en zal wellicht in Bemoeial III verder gaan met zijn zoektocht. Het is te hopen dat hij ons dan meer verrast en uitdaagt. En dat hij ons niet meer laat schrikken door zo’n oervervelend begin.
Najaarscollectie 2010 van Theater Kikker, bezocht vrijdag 29 oktober 2010.
Comments are closed.