What does a dissertation on a forgotten Victorian novelist have in common with a rushrelease from multinational Sony?
Veel, zo blijkt nu. Mediagigant Sony, al decennia eigenaar van platenmaatschappij Columbia, bracht vlak voor 1 januari 2013 een vierdubbele cd uit met opnames van Bob Dylan uit 1962 en 1963. Groot nieuws zou je denken, maar zowel de platenmaatschappij als de website van Bob Dylan zelf hielden het nieuws stil. Er werd wat gemompeld over het niet in de weg willen zitten van Dylans vijfendertigste plaat The Tempest, maar al snel werd de reden van de stiekeme release duidelijk.
Muziekcopyrights zijn in Europa vastgesteld op vijftig jaar. Daarna mag iedereen ermee doen wat ze willen. Er is echter een clausule: als je het materiaal zelf voor de vervaldatum uitbrengt, dan worden de rechten met twintig jaar verlengd. Precies daarom bracht Sony in een oplage van honderd exemplaren vier cd’s met oude Dylan-opnamen uit. Om de rechten veilig te stellen.
En daar blijkt nog een addertje onder het gras te zitten, want uit navraag waarom juist deze selectie was gemaakt, blijkt dat de platenmaatschappij wellicht enkele nummers die nu in het geheim zijn uitgebracht zelf ook nog een keer in het groot wil uitbrengen. Om daar uiteraard flink aan te kunnen verdienen. En het werkte uiteraard niet: vrijwel gelijktijdig verscheen een dubbel-cd getiteld Folk Singer-Humdinger op de markt van het obscure Smiths&Co met, inderdaad, werk uit de jaren ’62-’63.
Maar waar komen die auteursrechten en het de belangen van muziekuitgevers nou eigenlijk vandaan? Het is te lezen in The rise of the professional author: the life and work of sir Walter Besant, waarop Detlef Wagenaar onlangs promoveerde en dat een handelseditie verdient.
Walter Besant? Wie?
Precies, maar in zijn eigen tijd was Besant een heuse bestsellerauteur. Wagenaars proefschrift is echter met name interessant vanwege Besants andere claim to fame: als oprichter en voorman van de Society of Authors, de eerste belangenorganisatie voor schrijvers.
Waarom was die nodig? Een geschiedenislesje:
“De eerste copyright-wet werd ingevoerd in 1709 in Engeland: the Copyright Statute, beter bekend als the Act of Anne. Het bepaalde dat het copyright van een geschreven werk, voor in ieder geval veertien jaar, eigendom was van de schrijver – en daarna het publieke domein in ging.”
Net zoals de nummers van Dylan nu dus. Er is dus niets veranderd?
“Deze wet is revolutionair omdat het, nog voor de uitvinding van de term, intellectueel eigendom definieert: oftewel, de inhoud van een boek, een ongrijpbaar geestesproduct, wordt voor het eerst als een bezit gezien. Tot dat moment gold de middeleeuwse Common Law, die geen onderscheid maakte tussen de inhoud van het boek en het materiaal waar het op geschreven was. Met de introductie van de boekdrukkunst kon men manuscripten echter onbeperkt reproduceren en was er dus de mogelijkheid om vrijwel ongecontroleerd gedachtegoed te verspreiden.”
Dat pas 233 jaar na de introductie van deze nieuwe technologische ontwikkeling een minimale passende wetgeving komt is opvallend, maar, hoewel er nu minder tijd overheen gaat bestaat dat patroon nog steeds. En net als platenmaatschappijen eeuwen later vooral zelf profiteerden, gebeurde dat eeuwen geleden ook al.
“Deze copyrightwetgeving gaf toch vooral de boekverkopers en drukkers – meestal één en dezelfde persoon – de macht in handen. Een schrijver had geen onderhandelingspositie, was afhankelijk van de boekenproducent, en hoewel het lezerspubliek gestaag groeide en een nieuw genre zich manifesteerde, de roman, veranderde er in Engeland weinig aan de positie van schrijvers.”
Enter Walter Besant. Hem lukte het in 1884 wel een belangenorganisatie voor schrijvers op te richten, die nog altijd bestaat.
“Besant was zich bewust van het feit dat de auteurs die door hun populariteit en dus invloed het meest konden bewerkstelligen het minst hulp nodig hadden en pleitte dus voor solidariteit, maar wees vooral enkele gemeenschappelijke doelen: hervorming van archaïsche nationale copyrightwetgeving en, ook toen al heel belangrijk in een steeds kleiner wordende wereld, het bewerkstelligen van internationaal copyright om eindelijk de roofdrukken in Amerika tegen te gaan.”
Besant had de tijd mee. Door scholing groeide het lezerspubliek en wederom speelden technologische ontwikkelingen een cruciale rol: de drukcapaciteit schoot omhoog, net als de distributiesnelheid terwijl drukkosten juist omlaag gingen. Kortom: de boekenmarkt explodeerde en de financiële belangen groeiden mee.
“Besants wapen was bewustwording bij beginnende schrijvers dat hun ‘literary property’ ook daadwerkelijk hun bezit was, wat ze nooit moesten verkopen en waar men een zo’n hoog mogelijk rendement uit moest halen. ‘Literature is a business. Be a businessman yourself.’”
En daarmee speelde Besant mede een rol in de professionalisering van de Sebes & Van Gelderen van zijn tijd. Besant vond het een teken van professionaliteit dat je zo iemand in dienst neemt.
De parallellen met muziek zijn duidelijk, met de opkomst van managers en platenmaatschappijen die, na een lange tijd van uitbuiting, slechte deals en songschrijvers die de rechten van hun nummers niet bezitten, de steeds groter wordende belangen van musici verdedigen.
“Toen ook hier de technologie het gemakkelijk reproduceren en vooral via internet van geluids- en beeldmateriaal mogelijk maakte ontstond een discussie over piraterij die directe parallellen vertoond met de piraterijdiscussie in de negentiende eeuw.”
Hoewel de romans van Besant terecht vergeten zijn, laat Wagenaar overtuigend zien dat de wetgeving per definitie op gepaste afstand volgt van technologische ontwikkelingen. En dat de daar bijbehorende discussies over de artistieke versus de commerciële waarde van kunst nog steeds hetzelfde patroon volgt.