De Hongaarse componist György Ligeti (1923-2006) leed onder meerdere dictaturen; de nazi’s doodden tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn vader en broer en na de Oorlog dwongen de communisten hem zoetsappige ‘volksmuziek’ te schrijven. Na de Hongaarse opstand van 1956 vluchtte hij naar Wenen en vervolgens naar Keulen.
In het Westen onpopte hij zich tot een eigenzinnig componist, die zich al snel verzette tegen de dogma’s van de avant-garde en een andere weg insloeg. Hierin spelen microtaniliteit, maar ook ironie en humor een grote rol. Van donderdag 5 tot en met zondag 8 april staat hij centraal tijdens een grootschalig Ligetifestival in Muziekgebouw aan ’t IJ.
Liefde voor Bartók
György Ligeti werd in 1923 geboren in een stadje in Transsylvanië, in een joodse familie. In 1941 ging hij compositie studeren bij Ferenc Farkas, maar drie jaar later werd hij door de nazi’s opgeroepen voor een werkkamp. Pas na het einde van de Tweede Wereldoorlog kon hij zijn studie hervatten.
Hij verhuisde meteen naar Boedapest, waar hij opnieuw studeerde bij Farkas, maar ook bij Sándor Veress. Zij droegen hun liefde voor Bartók op hem over, wat doorklinkt in vroege composities als het Eerste Strijkkwartet. Dit wordt zaterdag 7 april uitgevoerd door het Dudok Kwartet.
In 1949 voltooide Ligeti zijn studie aan het Franz Liszt Conservatorium van Boedapest, waar hij meteen zelf als docent harmonie aan de slag kon. Inmiddels hadden de communisten het roer overgenomen en werd sterk de nadruk gelegd op ‘volkse’ elementen in de kunstmuziek.
Ligeti had hier op zich niet zoveel moeite mee, aangezien ook Bartók zich door volksmuziek had laten inspireren. Binnen de gegeven beperkingen zocht hij naar manieren om toch een persoonlijke klankwereld te scheppen. Bijvoorbeeld in de Cellosonate die hij in 1953 componeerde voor de Hongaarse Radio.
‘Formalistische tendensen’
Deze werd meteen na de uitzending wegens ‘formalistische tendensen’ verboden; voortaan componeerde Ligeti voor de spreekwoordelijke bureaulade. Ondertussen hield hij de autoriteiten tevreden met koorwerken in de stijl van Kodály. In 1953 voltooide hij zijn Musica ricercata, een verzameling van elf stukjes voor solo piano.
Deze staan vrijdag 6 april op het programma van de Franse pianist Pierre-Laurent Aimard. Het eerste deel opent met maar twee tonen: een grondtoon en zijn octaaf. In elke volgende variatie wordt hieraan één toon toegevoegd, tot in het elfde deel alle twaalf tonen van het westerse toonsysteem tot klinken komen.
Hongarije was vlak na de Tweede Wereldoorlog officieel van het verderfelijke Westen afgesloten. Dit belette Ligeti echter niet ‘s nachts stiekem naar Duitse radiozenders te luisteren. Deze werden overigens verstoord door signalen van de Hongaarse overheid, zodat voornamelijk de hoge frequenties door kwamen.
In deze verminkte vorm hoorde hij werken als de Turangalîla-Symfonie van Messiaen en elektronische muziek van Herbert Eimert. De gedachtenwereld hiervan sloot aan bij zijn behoefte aan vernieuwing. Zodra in 1954 een periode van dauw intrad, kocht hij partituren en platen van moderne componisten.
Gesang der Jünglinge
In deze periode hoorde Ligeti ook de eerste radio-uitzending van Stockhausens bandcompositie Gesang der Jünglinge. Hij was diep onder de indruk en nam per brief contact op met zijn Duitse collega. Hij schreef ook naar Herbert Eimert, directeur van de elektronische studio van de WDR in Keulen.
Een maand na de inval van de Russen in november 1956 vluchtte Ligeti via Wenen naar Keulen. Daar werd hij met open armen ontvangen door Stockhausen en Eimert. In de elektronische studio voltooide hij zijn eerste ‘westerse’ compositie, Artikulation voor band.
Van communistische naar muzikale dictatuur
Hoewel Ligeti het in principe eens was met de uitgangspunten van Stockhausen en diens geestverwanten, moest hij niets hebben van de rigiditeit van het serialisme. Hierin worden alle muzikale parameters volgens strikte regels geordend. Eenmaal gevlucht uit de ene dictatuur, wilde hij zich niet onderwerpen aan een nieuwe dicatuur van de muzikale avant-garde.
Hij raakte gefascineerd door het idee de strikte ordening juist te vervangen door een grote mate van vrijheid. Tegenover een streng gereguleerde ritmiek plaatste hij een ongebonden ritme; tegenover de toonreeksen van de serialisten zette hij clusters. Dit zijn samenklanken van dicht om elkaar krioelende (micro)tonen, die tot dan onbekend waren in de westerse kunstmuziek. Dit leidde in 1960 tot het baanbrekende orkestwerk Apparitions, dat bij de première een schandaal veroorzaakte. – Ligeti’s naam als onafhankelijk avant-gardist was voorgoed gevestigd.
Muziek van metronomen
Hierna componeerde Ligeti de eveneens op clusters gebaseerde werken Atmosphères and Volumina. Maar al snel bewandelde hij weer nieuwe wegen. Zo schreef hij in 1961 Die Zukunft der Musik, waarin hij slechts instructies op een bord kalkte voor zijn toehoorders. Een jaar later volgde Poème Symphonique, waarin 100 metronomen een complexe ‘micropolyfonie’ tot stand brengen. De première in 1963 in het Raadhuis van Hilversum veroorzaakte opnieuw een schandaal.
Ligeti maakte dit tegendraadse stuk in opdracht van de Gaudeamus Muziekweek. Het wordt zaterdag 7 april live uitgevoerd in de entreehal van Muziekgebouw aan 't IJ. Dagelijks is bovendien de televisieregistratie te zien en te horen van de première uit 1963, die de NOS destijds besloot niet uit te zenden. Lange tijd gold het opgenomen materiaal als verloren maar het werd recent teruggevonden in de archieven van Beeld en Geluid.
Keer op keer bevestigde Ligeti zijn soevereine geest. Waar zijn collega’s elke vorm van tonaliteit verafschuwden, schiep hij in zijn muziek doodleuk weer harmonische zwaartepunten. Zoals in het koorwerk Lux Aeterna uit 1966, dat onsterfelijk gemaakt werd dankzij de film 2001: A Space Odyssey van Stanley Kubrick. Het Dutch Chamber Choir voert het 7 april uit onder leiding van dirigent Reinbert de Leeuw, die veel met Ligeti werkte.
Autoclaxons naast Rossini-aria’s
In de jaren 1974-77 werkte György Ligeti aan zijn opera Le Grand Macabre, zijn magnum opus. Deze is gebaseerd op het absurdistische toneelstuk Ballade du Grand Macabre van de Belgische auteur Michel de Ghelderode en speelt zich af in de tijd van Breughel. De held Nekrotzar – de ‘Grand Macabre’ van de titel – kondigt het einde der tijden aan, dat zich om middernacht zal voltrekken. Maar als het uiteindelijk twaalf uur slaat, is Nekrotzar de enige die sterft.
At Le Grand Macabre bracht Ligeti alles samen wat hij tot dan toe bereikt had; de muziek is vaak ronduit hilarisch. De opera opent met een ouverture van autoclaxons, en plaatst Rossiniachtige aria’s naast vervreemende recitatieven en afgrondelijk gekrijs. De zangers laten boeren en we worden daarnaast getrakteerd op de klank van zwepen en andere ‘onmuzikale’ voorwerpen. Muzikale referenties aan voorgangers als Rossini en Monteverdi krijgen hierdoor een ironische lading.
Eigen koers
Na Le Grand Macabre raakte Ligeti enigszins in een impasse. Onderzoekend en oorspronkelijk van geest als hij was, weigerde hij simpelweg zichzelf te herhalen. Hij had altijd een eigen koers gevaren naast die van de avant-gardisten Boulez, Stockhausen en Nono. Toch werd hij steevast in één adem met hen genoemd. Toen hun invloed begon te tanen, dreigde hij meegesleurd te worden in deze neerwaartse spiraal. Vooral toen een jongere generatie componisten terugkeerde naar oude vormen, harmonieën en tonaliteit.
Ligeti wenste niet mee te varen op deze stroom van nieuwe welluidendheid, maar raakte er wel door geïnspireerd. In 1982 schreef hij zijn Hoorntrio, waarin hij Caribische ritmes koppelt aan Brahmsachtige melodieën. Die staan echter net iets uit het lood. De onregelmatige ritmiek is enigszins verwant aan de Hongaarse volksmuziek. Het Hoorntrio wordt zaterdag 7 april uitgevoerd door Aimard, de violist Joseph Puglia en de hoorniste Marie-Luise Neunecker. Voor haar componeerde hij in 1999 ook zijn Hamburg Concerto.
Caribische ritmiek
In de jaren tachtig raakte Ligeti steeds meer in de ban van Caribische, Afrikaanse en Arabische ritmes. Hun ‘hinkende’ karakter gaf zijn werk een nieuwe spontaniteit en levendigheid. Omdat hij weinig zag in de nieuwe tonaliteit van de jongere generatie ontwierp hij nieuwe toonschalen en stemmingen.
In 1993 voltooide hij zijn Vioolconcert, waarin hij het koper soms boventonen laat spelen. Daarnaast zet hij ook instrumenten in met een onvaste intonatie, zoals ocarina’s en schuiffluiten. Het wordt 5 april uitgevoerd door Joseph Puglia met het Asko|Schönberg onder leiding van Reinbert de Leeuw.
Ook in zijn latere werken bleef Ligeti experimenteren met boventonen en afwijkende toonschalen. Zoals in bovengenoemd hoornconcert, waarin de solist ‘geschaduwd’ wordt door vier natuurhoorns. Die hebben een andere klank met een afwijkend boventoonspectrum, zodat de partituur wemelt van de microtonen.
Zuivere ‘valse’ piano
Overigens gebruikte Ligeti deze term niet graag. Die gaat immers uit van de getempereerde stemming zoals we die kennen van de piano. Fout, vond Ligeti. ‘De natuurlijke terts klinkt ietsje lager dan de getempereerde; welbeschouwd is juist de zogenaamd zuivere piano vals en microtonaal.’
Jammer dat hij niet zelf aanwezig kan zijn bij zijn festival, hij overleed in 2006. Maar zijn sprankelende geest spreekt uit al zijn stukken.
Meer informatie en kaarten here.
Ik sprak György Ligeti in 2000 over het Hoornconcert en Sippal dobbal. Te beluisteren op YouTube