Er was geen manifest voor nodig, en ook geen vuistdikke kunstkritische verhandeling waarin een geleerd comité tot een alles definiërend oordeel komt. Nee, het is een verspreking van een kunstenaar, die dit keer een nieuwe kunststroming definieert. Olaffur Eliasson, de architekt/kunstenaar die de laatste jaren snel wint aan populariteit in de wereld van design en architectuur, zegt het in een interview met de Britse website DeZeen: ‘Popularisme’.
‘Het ministerie van Cultuur is een verlengstuk geworden van het ministerie van handel, en heeft gefaald in het instandhouden van de kunst. Die is verworden tot promotiemateriaal.’
In het stuk spreekt hij van ‘popularisme’, waar hij vermoedelijk ‘populisme’ bedoelt. De eerste term bestaat (nog) niet, de laatste wel. Toch zit er wat in om het woord ‘popularisme’ serieus te nemen als het gaat om kunst. De kunst wordt immers niet echt inhoudelijk geregeerd door de wil van het luidste deel van het volk, maar populariteit is wel een uitdrukkelijke eis geworden. Ook bij financiering door de overheid.
Goede Tijden
Kunst die er niet in slaagt om binnen een zekere termijn ‘populair’ te worden, is in de meeste landen om ons heen – ook bij ons – vaak gedoemd. Een regering die te veel impopulaire kunst steunt, en dat ook nog eens openlijk doet, verliest steun. Minister Van Engelshoven is wegens haar reparaties aan het kunstbudget immens populair aan het worden in de kunstwereld. Tijdens de komende Canal Pride vaart ze mee op de boot van de bij anderen weer immens populaire RTL-serie GTST. Zo maakt ze duidelijk dat deze regering met zijn kunstvriendelijker beleid het ‘gewone volk’ niet uit het oog verliest. Zoals Rutte zich ook graag bij de Toppers, en niet in Schouwburg of Concertgebouw laat zien.
Het Popularisme kun je eigenlijk zien als een rechtstreeks gevolg van het subsidiesysteem dat sinds de Tweede Wereldoorlog is opgetuigd. Destijds ging het nog om verheffing van het volk, om het creëren van een gevoel van wereldkunst en het opduwen van de eigen cultuur in de vaart der volken. En natuurlijk om gewoon fatsoen, in het onderhouden van kunstenaars. Al bleek dat minder effectief. We hebben in 2018 nog steeds geen goed werkende code om kunstenaars eerlijk te betalen.
Mienskip
Met de economische voorspoed kwam ook een grote, goed georganiseerde kunstwereld op, die sneller evolueerde dan de publieke smaak. Dat leidde tot een tegenbeweging die zijn hoogtepunt vond in de bezuinigingen in Nederland en de ons omringende landen, rond 2010. Sindsdien is het gesprek over kunst veranderd. En daarmee verandert ook de kunst zelf.
Kunst, niet alleen de beeldende, maar ook de podiumkunst en de literatuur, wordt steeds meer ingezet voor promotie. Het valt niet te ontkennen. En dan heb je dus populaire kunst nodig, kunst die gedragen wordt door het volk. Dat volk is namelijk ook opdrachtgever met die 3 euro aan belastinggeld die elke volwassen Nederlander er per jaar aan bijdraagt. Nu de belastingbetaler dus officieel tot opdrachtgever is gepromoveerd ontstaat er een heel nieuwe dynamiek.
Soms levert dat geinige taferelen op, zoals de ‘mienskip-driven’ fonteinen in Friesland. Vaker levert het kunst op die drijft op blockbusters: erkend grote kunstenaars die flink gehyped worden en dus gegarandeerd publiek trekken.
Trickle-down
Onlangs nog plaidoyer ex-van alles Melle Daamen voor het versterken van onze toch al populaire kunstinstellingen. Zij genereren immers het meeste inkomen en aandacht. De kleintjes in de regio zouden daarvan kunnen profiteren. Een duidelijker drijfveer voor het Popularisme is niet te vinden. Zo’n opvatting van ’trickle-down economics’ is overigens zwaar achterhaald. De goedlopende instellingen worden er namelijk alleen maar beter en rijker van, wat het verschil met de arme en minder lopende clubs nog groter maakt. Tot die onoverbrugbaar is. Basic Piketty.
Het Popularisme dus. Kunst die gefinancierd wordt vanuit promotiedoeleinden gaat er zich uiteindelijk ook naar gedragen. En daar zijn natuurlijk best voorbeelden van te vinden. Dat de Stadsschouwburg in Amsterdam zichzelf na drieënhalve eeuw opheft en voortleeft als restaurant-met-achterzaal dat zich – voor hoe lang? – International Theatre Amsterdam doopt, bijvoorbeeld. Dat iedereen in het theater opeens series uitbrengt, maar ze bij voorkeur in één avond programmeert, omdat de laatste afleveringen als zelfstandig stuk nooit zouden overleven.
Parelduiken
Publieksbereik is maatgevend geworden voor subsidie – al zegt de minister van niet. Subsidie heeft immers draagvlak nodig. Publieksbereik is ook bepalend voor aandacht in de media. Kunstenaars en hun uitingen moeten binnen twee jaar scoren, anders hebben ze afgedaan. Programmeurs en dappere journalisten gaan niet meer op zoek in kleine gebouwtjes in de diepe provincie, om daar, tussen honderden gênante mislukkingen, die ene parel aan te treffen. Daar is geen draagvlak, en dus geen geld meer voor.
Niemand vertelt het verhaal meer, dat klein begint, en via steeds maar enkele luisteraars die het doorvertellen, iets aan de wereld verandert. Wie niet binnen een week viraal gaat, is af. Het is voor kunst vandaag extra essentieel om te lijken op andere kunst. Instagram rules.
Welkom in het tijdperk van het Popularisme. Over 25 jaar hopelijk een eerste retrospectief van een in de ogen van die tijd bizarre kunststroming.