Hoe schrijnend de betaling van kunstenaars, muzikanten en theateracteurs, scenarioschrijvers en al die andere ‘makers’ is, werd afgelopen weken weer eens duidelijk. In dagblad Trouw kwam – eindelijk – een muzikante uit de kast van slechte arbeidsomstandigheden. Tegen de heersende mores in liet ze weten hoeveel ze verdiende. Wat bleek: landelijke topinstellingen als het Concertgebouw laten musici gratis optreden, orkestmusici spelen een symfonie voor 70 euro per dag, inclusief reiskosten en diner. Het deksel ging van de beerput: acteurs krijgen alleen per optreden betaald, en niet voor repetities, schrijvers schrijven bij ’s lands grootste gezelschap toneelstukken die nooit worden opgevoerd.
De storm die losbarstte deed enkelen hopen dat de minister van Cultuur, die op dat moment bezig was aan haar uitgangspuntennota, een forse extra injectie zou gaan doen. Lobby-organisatie Kunsten ’92 had zelfs alvast becijferd hoeveel geld extra nodig zou zijn om de beloning van kunstenaars op het niveau van de Fair Practice Code te brengen: vijfentwintig miljoen euro. Maar lobby-organisatie Kunsten ’92 had met een paar dingen geen rekening gehouden. Eerste was dat Lobby-organisatie Kunsten ’92 niet de enige lobby-organisatie was, tweede dat minister Ingrid van Engelshoven sinds haar aantreden nooit anders heeft beweerd dan dat er behalve die tachtig miljoen voor nieuw beleid, geen cent verder bij zou komen. En dus, dat toepassen van de code de bonne pratique onvermijdelijk tot minder aanbod zou leiden.
Dur comme de la pierre
De uitgangspuntennota die dinsdag 11 juni verscheen, stelt dat nu keihard. De kunstsector moet diverser, breder en inclusiever. Helemaal terecht, en hoog tijd. Net als dat slavernijmuseum. Top-idee. Voor schrijnende arbeidsmarkttoestanden is verder wat incidenteel geld beschikbaar. Voor de rest: wie de fair practice code niet toepast krijgt geen subsidie meer. En dat gaat heel erg wringen.
Laten we eens een voorbeeld dichtbij huis nemen. De website Theaterkant.nl ontvangt jaarlijks 40000 subsidie van het Fonds Podiumkunsten. Van dat geld worden wonderen verricht: vrijwel elke professioneel te noemen voorstelling wordt door een professioneel te noemen journalist gerecenseerd. Met 1200 premières per jaar is dat best veel. (Theaterkrant recenseerde er vorig jaar een dikke 800 van.)
Iemand betaalt daar dus voor, en zoals overal in de kunstsector (en in de journalistiek) zijn dat de mensen op de vloer. Een professioneel recensent ontvangt een bedrag van 60 euro per recensie. Daarvoor moet de voorstelling bezocht, bijgewoond en beschreven worden. En overige onkosten worden betaald. Alles bij elkaar een kleine zes uur werk. Bij een theatermarathon evenredig langer.
50 euros par heure
Dat is omgerekend 10 euro per uur. De fair practice code schrijft een normaal honorarium voor. Zeg 50 euro per uur. Plus onkosten. Dan kan van die subsidie nog maar een vijfde deel van het huidige recensie-aanbod verzorgd worden.
Dat lijkt einde verhaal, ware het niet dat ook het aanbod aan voorstellingen wel eens drastisch zou kunnen gaan dalen. Daar staan immers ook (vaak zelfstandige) makers voor idiote uurlonen zich het schompes te werken. Wordt daar de fair practice code toegepast, daalt het aanbod mogelijk ook met de helft, of meer, misschien wel tweederde.
Un marché du travail flexible
Onhaalbaar, zegt u? Als de minister haar woord houdt is dit de toekomst voor de komende vier jaar. Iets wat de sector overigens geheel aan zichzelf te wijten heeft. Mensen hebben – al dan niet met zachte dwang – van vaste banen en vaste honoraria afgezien, alles om de kunst te redden. De fondsen, dat van Podiumkunsten voorop, hebben dat gestimuleerd door bij afnemend budget meer aanvragen te honoreren dan financieel haalbaar was. Groepen kregen geld om door te gaan, maar niet om te overleven.
In 2020 gaan we dus onder Rutte III het echte effect van het bezuinigingswerk van Rutte I zien. De Raad voor Cultuur, die in april met een nogal breed advies kwam, zag dat aankomen. Natuurlijk hoopte men stiekem ook dat de minister met meer geld over de brug zou komen, maar men wist ook iets anders. De enige manier om de fair practice code effect te laten hebben, is wanneer de fondsen, waar doorgaans de meer vrije, opofferingsgezinde, overambitieuze makers onderdak vinden, minder geld te verdelen krijgen. Want de zelfverbranders onder de makers moeten in toom gehouden worden. Onder meer door ze vaker onder verantwoordelijkheid van lokale overheden te laten werken. Daarom moeten de fondsen nauw aansluiten bij het gemeentelijk beleid.
Moins de ZZP
Dat leidt dus ook bijna vanzelf tot minder ZZP’ers in de kunsten. Voor instellingen die onder de basisinfrastructuur vallen zal het immers met het toepassen van de fair practice code makkelijker, en wenselijker, worden om mensen in loondienst te nemen. Fondsmakers zijn bijna allemaal ZZP’er, en daar gaan er dus flink wat minder van komen. Dat lost meteen ook daar het fair practice probleem op, omdat ZZp’ers nu eenmaal berucht zijn om het snijden in eigen vlees.
Wie hier dus ook heel blij mee is? De Kunstenbond. Want de vakbond vindt ZZP’ers eng. Logisch als je het over de zorg of het transport hebt. Maar we krijgen dus wel een kunstsector die over een jaar of zes vrijwel volledig bestaat uit gelukkige semi-ambtenaren met een goed pensioen en uitstekende arbeidsvoorwaarden. Mensen die ook erg gehecht zijn aan hun hypotheek.