Van de milde, alledaagse kakafonie rond het Muziekgebouw in de middag, op het terras aan het IJ, geraak je in enkele passen in de stilte van de concertzaal. Drieënhalf uur lang (met tussendoor ruim twee uur aan pauzes) spelen en zingen Asko|Schönberg, Slagwerk Den Haag en Capella Amsterdam je de oren van het hoofd. Steven Schick (oa. ooit Bang on a Can), dirigeert niet alleen, maar neemt ook als percussionist het middendeel van het concert, in het Bimhuis, voor zijn rekening. Onder zijn bezielende leiding laveert ‘Nine Rivers’ tussen spektakel en purisme: een strijd tussen complexe vorm en de eenvoud van rauwe klankmaterie.
Uit verzet tegen de gemiddelde muziek-programmatie, die de hedendaagse componist in een kader van pakweg 20 minuten per stuk perst, bracht Dillon tussen 1982 en 2000 steeds losse delen uit. In 2010 werd de cyclus ‘Nine Rivers’ pas voor het eerst in zijn geheel uitgevoerd, in Glasgow, ter ere van de zestigste verjaardag van de Schot. En nu dus is het magnus opus in het Holland Festival.
Dillon is autodidact, zoals dat heet in de nog steeds zeer academisch geörienteerde wereld van de gecomponeerde muziek. Hij studeerde oa. electronische muziek, akoestiek en linguistiek, maar heel belangrijk lijkt de invloed van de Indiase klassieke muziek. ‘Nine Rivers’ is een lang-ademig, groots uitgebouwd stuk voor ritme-instrumenten en feedback. Ook de strijkers en de blazers moeten daar aan geloven.
Van de prachtige swing van de noisy opening op metaal, via fijnzinniger en raadselachtig geruis, werkt Dillon langzaam naar een steeds verder uitwaaierend palet van individuele stemmen. Accenten en tegen-accenten wedijveren, maar niets komt ooit voorgoed bovendrijven. Strijkers lijken verstrikt in een conversatie-drama, wanneer de streek en tegenstreek van de individuele violisten tegen elkaar worden uitgespeeld. Een concert voor alt-dwarsfluit mengt zich er tussen. Drums en vibrafoon gaan een resonerende dialoog aan met gedempte blazers. Het 16-koppig Cappella Amsterdam lispelt en schreeuwt, maar nooit als uit 1 keel. Alles lijkt er op gericht een grote poel van resonantie te scheppen, parlando op parlando gestapeld, laag over laag.
Het beroemde ‘Bateau Ivre’ (dronken boot) van Arthur Rimbaud, maar ook het aloude Panta Rhei (alles is in beweging) van Herakleitos waren uitgangspunten. Tijd als beleving van een niet aflatende stroom, van onderbreking en herneming, van afvoer en uittreden – Nine Rivers treedt voortdurend buiten zijn eigen oevers, waarbij individuele stemmen ongemeen helder klinken, maar ook steeds verzwolgen dreigen te worden door de buitengewoon mooi opgebouwde, zich steeds weer hernemende klankbedding. De georchestreerde veelheid heeft veel weg van een stukje Ganges. Het schuim der aarde spoelt aan en over.
Toch heeft het stuk in zijn geheel ook iets heel overzichtelijks, voor wie zich overgeeft. Gongen en drum zorgen voor oriënterende signalen, en ook de regelmatige terugkeer naar nulpunten in de vorm van een reële stilte maakt een hernieuwde duik in de rivier mogelijk. Waar tijdens de eerste vier delen de verschillende partijen (percussie, strijkers, blazers en zangers) worden geïntroduceerd als in een voortdurende, vooruit vallende struikelgang, stroom afwaarts, lijken de laatste vier delen op het waden door laag water. Veel langzamere bewegingen, die iets vruchteloos hebben, aan dorre rivierbeddingen doen denken of uitdroging op zoute zee, inclusief oplaaiende visioenen en fatamorgana’s. Naast sprookjsachtige motieven en ontregelende feedback, is ook het videowerk van Ross Karre voor het middendeel hier debet aan.
Subtiel middelpunt van het hele concert vormt de intrigerende solo voor Steven Schick, die aanvankelijk wat onwennig het donkere podium doorkruist tussen de verschillende percussie-opstellingen. Zijn voetstappen op de houten vloer van het Bimhuis-podium kunnen niet meer losgehoord worden van al het andere geluid dat reeds geproduceerd werd. Met deel 5: La Coupure worden nu ook beeld en tekst geïntroduceert. ‘A sensation passing through the body, from the crouch all the way to the ears.” Kinderstemmen en kijkgaten, bouwtekeningen en een droog rivierbed introduceren Schick’s opkomst. Tegenover de grootse bezetting van de overige acht delen, lijkt dit intieme deel bedoeld als sleutel van de cyclus. Alle principes worden handmatig ingevoerd. Met een stokje op een blokje of een pan. Met vormen van versterking en feedback die de solist van het podium blazen en de toeschouwer in verwarring achter laten. Waar moet ik luisteren? Wat is mijn rol?
Langzaam geeft de virtuose Schick zich over. De eenvoud van de middelen en het rafinement waarmee die middelen worden omgezet in muzikaal gevoel, is ontroerend. De hele cyclus ‘Nine Rivers’ krijgt zo iets van een groots opgezet ritueel, om heel langzaam het bezweren met complexiteit en virtuositeit om te zetten in een ervaring van complexiteit, het toestaan van veelstemmigheid en ongerijmdheid in een wereld vol verwarring over wat origineel, oorspronkelijk of puur is en wat nep, kitch of verouderd, ‘bin there – done that’. Voor de Ganges is het één en het zelfde, alles spoelt uiteindelijk aan als afval. En iedereen kan steeds opnieuw weer de rivier induiken. Niet individueel meesterschap en briljante proposities, maar het aanvoelen van verhoudingen en proporties lijken belangrijk, net als het dronken plezier om samen te spelen, al is ‘Nine Rivers’ bepaald geen kinderspel.
Nine Rivers: 5. La coupure (1989-2000):