De gevolgen van de kunstbezuinigingen door het vorige kabinet worden eindelijk duidelijk. Het Fonds Podiumkunsten maakte vandaag de winnaars en verliezers bekend van de slag om de vierjarige subsidies. Vanaf 2017 zal de Nederlandse kunstwereld een stuk kleiner, schraler en armer zijn dan tot 2013 het geval was. Grote namen zijn verdwenen, tradities afgebroken, terwijl wat er nieuw is een uiterst onzeker bestaan tegemoet gaat.
In mei maakte de Raad voor Cultuur zijn uitgeklede ‘basisinfrastructuur’ bekend. In die verzameling onmisbare kunstinstellingen (Rijksmuseum, Toneelgroep Amsterdam etc.) waren dankzij chaotisch lobby-werk en opportunisme van de PvdA een aantal zaken opgenomen die ten koste gingen van het budget voor het Fonds Podiumkunsten. Dat fonds, dat in 2013 al 30 procent van het budget moest inleveren, had dientengevolge nog minder geld te besteden om de 212 aanvragers gelukkig te kunnen maken.
Gehalveerd
Vandaag, 2 augustus 2016, kwam het oordeel: 84 podiumkunstinstellingen kunnen vanaf 2017 weer vier jaar vooruit. Van die 84 zijn er 54 die hiervoor ook al subsidie kregen. 28 clubs treden toe tot het systeem, en dat betekent automatisch dat 23 clubs vanaf 1 januari 2017 hun spullen kunnen pakken: of ze voortmodderen met lokale subsidies, projectgelden en commercieel bijklussen, zal de toekomst leren.
We moeten dus nog afwachten of een gerespecteerd en gerenommeerd gezelschap als Orkater (behouden in Amsterdam, weggevaagd door het fonds) nog bestaat in 2017. Cappella Amsterdam kan misschien met de 75.000 euro die het Amsterdams Fonds voor de Kunst gisteren aan het ensemble toekende nog een repetitieruimte huren, maar kan onmogelijk het verlies van 498.000 euro subsidie van het Fonds Podiumkunsten goedmaken. Een groep als Dood Paard, in Amsterdam zelf nog 2,5 ton waard, zal het met dat geld moeten rooien, nu de andere helft van het budget (3,6 ton) door het Fonds wordt afgenomen.
Guess Who?
Natuurlijk zijn er ook mooie nieuwe dingen bijgekomen: Le Guess Who is een tof festival, maar het is ook wel jammer dat een veelbelovend festival als Incubate niks krijgt. De 137.500 euro die theatermaakster Marjolein van Heemstra krijgt, zal ze zeker goed kunnen besteden, maar het is ook jammer dat de groei van Theatergroep Aluin niet wordt gecontinueerd, nu hun aanvraag van 135.000 euro niet is gehonoreerd.
Zo staat er tegenover ieder winstpunt wel een verliespunt en dat is niet goed in deze tijd. Immers: van de ‘nieuwe’ aanvragers zijn er veel al jaren bezig, en ook al doet het Fonds zijn best om makers te laten in- of doorstromen (ten koste van gevestigde namen), er gaat ook veel verloren. Veel dat vaak al jaren meedeed aan de bloei van de Nederlandse cultuur.
Onderbetaald
We kondigden het eerder al aan: de positie van het Fonds Podiumkunsten is in het huidige kunstlandschap bijna onhoudbaar geworden. Met zo weinig financiële en politieke speelruimte is niet alleen de lol weg, maar ook de mogelijkheid om een echte visie en echt beleid te ontwikkelen. Erger nog: dankzij het geshop en gegraai van de Tweede Kamer in de beperkte budgetten van het Fonds is er ook geen enkele mogelijkheid meer om iets aan de inkomenspositie van al die werkers te doen.
In haar voorwoord zegt Fondsdirecteur Henriëtte Post het als volgt: “Het Fonds Podiumkunsten heeft zichzelf de vraag gesteld of de normbedragen (dat zijn bedragen per uitvoering waarmee de subsidiehoogte wordt berekenend) zouden moeten worden verhoogd. Dat zou neerkomen op meer subsidie voor minder instellingen. Op zichzelf is daar wel aanleiding voor (goed werkgeverschap, betere arbeidsvoorwaarden), maar het Fonds heeft daartoe uiteindelijk niet besloten. We hebben opnieuw prioriteit gegeven aan de veelkleurigheid van het aanbod. We zouden onherstelbaar afbreuk doen aan de diversiteit van stijlen, disciplines, manieren van werken als we de normbedragen hadden verhoogd.”
Hiermee geeft het Fonds dus aan dat een veelkleurig en divers cultuuraanbod niet samen kan gaan met een rechtvaardige betaling van de makers. De 84 ‘winnaars’ van deze subsidietoestand kunnen alleen overleven door hun mensen te blijven onderbetalen, vrijwilligerswerk te doen en parttimers fulltime te laten werken. En dan nog: geen bank zal nog een hypotheek willen verstrekken aan iemand die in een vierjarig gesubsidieerd gezelschap werkt.
1920
Natuurlijk was het ooit de bedoeling om een flexibel systeem op te zetten. Een systeem waarin er in gelijke mate ruimte was voor behoud van het goede en ontwikkeling van het nieuwe. Zo’n systeem kan alleen flexibel zijn als er voldoende financiële ruimte is. Zolang in Nederland elk jaar nog tientallen nieuwe kunstenaars afstuderen van de vele opleidingen die we ‘rijk’ zijn, zal de druk op het systeem onverantwoord groot blijven. Maar decimeren we nu de ‘instroom’, zal het aanbod uiteindelijk ook aan de bovenkant opdrogen. Dan zijn we over een jaar of tien terug in de jaren twintig van de vorige eeuw.
De vraag kan dus gesteld worden of het systeem waarmee we nu de kunsten in stand houden nog wel van deze tijd is. En dan moeten we ons ook afvragen hoe we het dan wel moeten gaan doen.