Twee jaar geleden werd hij bejubeld om zijn enscenering van A Dog’s Heart van Alexander Raskatov, nu wordt hij uitbundig geloofd om zijn productie van Mozarts Die Zauberflöte. Deze ging vorige week in première bij De Nederlandse Opera en ook gisteravond reageerde de uitverkochte zaal enthousiast. Toch worden de hooggespannen verwachtingen niet helemaal ingelost.
Inventief en creatief is McBurney beslist. Alleen al hoe hij het orkest onderdeel maakt van de handeling is geniaal: de musici zitten niet in de bak, maar op de zaalvloer en telkens als Tamino (de Duitse tenor Maximilian Schmitt) zijn toverfluit bespeelt, overhandigt hij deze ostentatief aan Hanspeter Spannring, de fluitist van het Nederlands Kamerorkest. Papageno (de bariton Thomas Oliemans) laat zijn klokkenspel keer op keer bespelen door Jan-Paul Grijpink – tot hij er aan het slot zelf een aardig deuntje op ten beste geeft.
Juist door het artificiële te benadrukken, maakt McBurney de handeling geloofwaardig. Hij plaatst ook twee geluids- en beeldkunstenaars op het podium. Tijdens de ouverture tekent de man ter linkerzijde de – levensgroot geprojecteerde – tekst Die Zauberflöt, in het ritme van de muziek – na een korte ‘hik’ volgt de ontbrekende e. Hij kondigt de opkomst van de drie knapen aan met wiebelige papieren poppetjes en creëert een ondoordringbare boekenwand als Tamino het rijk van Sarastro wil betreden.
Vanuit een soort telefooncel ter rechterzijde stort zijn collega overdonderende onweersklanken, watervallen en vogelgekwetter over ons uit, soms gepaard aan al even imponerende videobeelden. Deze geavanceerde technieken contrasteren fraai met soms kinderlijk eenvoudige beelden. Zo ‘vliegen’ de figuranten van McBurney’s eigen ensemble Complicite rond Papageno, al wapperend met geknikte vellen papier; als hij zelfmoord overweegt, houdt iemand behulpzaam een strop omhoog.
Niets is wat het lijkt, roept McBurney ons voortdurend toe, wat goed past bij de muziek. Mozart vergast ons vele malen op een Trugschluss – je denkt naar een slotakkoord te gaan, maar belandt op een andere samenklank, waarna de muziek lustig verder stroomt. Deze wordt door dirigent Marc Albrecht en zijn musici met verve uitgevoerd. De klank is veelal transparant en details worden mooi uitgelicht, maar de straffe tempi en plotselinge accenten gaan soms ten koste van de puntigheid; de zangers zoeken geregeld naar aansluiting met het orkest. Het koor van De Nederlandse Opera blijft echter fier overeind.
Theater, en opera in het bijzonder, doet een beroep op onze willing suspension of disbelief, maar McBurney stelt dit soms danig op de proef. Als Tamino door de hofdames van de Koningin van de nacht wordt belaagd, ligt hij in een potsierlijke witte hansop op zijn rug, zijn pronte buik omhooggestoken. Terwijl de dames deze vleesberg bepotelen, zwijmelen zij over een ‘holder Jüngling, sanft und schön’, wat ongewild op de lachspieren werkt.
Maximilian Schmitt weet ondanks zijn mooie, warme tenor de rol van Tamino niet werkelijk te bezielen en de Duitse sopraan Christina Landshamer komt als Pamina pas in het tweede bedrijf goed op dreef. De stem van de Costaricaanse Iride Martinez (Königin der Nacht) is weinig krachtig en haar topnoten in de coloratuuraria ‘Der Hölle Rache’ klinken wat schel. De bariton Maarten Koningsberger is soeverein als vileine Spreker en de Britse bas Brindley Sheratt zet een imposante Sarastro neer. Hilarisch is het moment waarop hij – versterkt door een microfoon – oreert dat wij ‘in crisis’ zijn.
De ware ster van de avond is Thomas Oliemans, die zeulend met een keukentrap zowel de tragiek als de koddigheid van Papageno gestalte geeft. Hij is eigenlijk de enige mens van vlees en bloed, een geboren theaterdier. Met minieme gebaren en gezichtsuitdrukkingen roept hij een scala aan emoties op, hierbij geholpen door zijn wendbare, kleurrijke bariton. Dolkomisch is zijn solo met twee preien op een flessenharmonica.
Dat de andere zangers minder uit de verf komen, ligt ook aan het ondankbare libretto. Want waar gaat het nou eigenlijk om? Is het een simpel liefdesverhaal, waarin Papageno zijn Papagena vindt en Tamino zijn Pamina, of draait het erom een beter en wijzer mens te worden, zoals de slottekst ‘Weisheit, Schönheit’ suggereert? McBurney’s enscenering is weliswaar betoverend mooi, maar laat deze vragen onbeantwoord.