In de nieuwe opzet van het Holland festival staat de toeschouwer voorop. Volop zichtbare evenementen, gratis voorstellingen en midden in de stad zijn. Het is het handelsmerk van directeur Ruth McKenzie. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat zij het digitale universum niet schuwt. Want wat kan er beter gedeeld worden dan digitale kunst?
Maar wat is digitale kunst dan precies? McKenzie had drie regisseurs/kunstenaars aan tafel van digitale kunstwerken die tijdens het Holland Festival te zien zijn. En ze had Joris Weijdom van de HKU uitgenodigd om in een korte lezing een kader te scheppen. Weijdom had aan zijn krappe half uur eigenlijk niet genoeg om 20 jaar digitale kunst de kunnen duiden. Noodgedwongen racete hij door alle ontwikkelingen heen, waarbij een van zijn belangrijkste conclusies was dat de digitale kunst 20 jaar geleden begon met virtual reality en een soort idee dat het menselijk lichaam niet meer nodig was.
Nu echter is performativiteit en het lichaam helemaal terug in de digitale kunst en lenen de nieuwe technische middelen zich daarmee ook een stuk beter voor theatermakers. Dansers kunnen bijvoorbeeld hun bewegingen laten traceren door een computerprogramma en daarmee hun geprojecteerde decor manipuleren: het licht volgt de danser, of de ondergrond lijkt te bewegen onder de danser.
Interessant genoeg vertoonde hij Stelarcs Ping Body als een soort oervorm van de media kunst. De Australische digitale pionier sloot zijn lichaam aan op het internet en plaatste elektroden op zijn spieren. Internet-gestuurde algoritmes activeerden de elektroden, zodat het publiek via het internet zijn lichaam kon besturen. Let wel: dit was 1996. DDS en xs4all bestonden pas 2 jaar en Mark Zuckerberg ging net naar de middelbare school. Inmiddels is er technisch zo veel meer mogelijk, maar maakt dat digitale kunst ook spannender?
De tafelgasten kwamen uit de kunstpraktijk. Michel van der Aa heb ik hier al besproken. Zijn interactieve liederencyclus Book of Sand is voor het Holland Festival gemaakt en is een state of the art kunstwerk. Het koppelen van 3 lagen beeld en geluid waarmee het publiek zelf kan mixen, is op de grens van hoeveel rekenkracht nu beschikbaar is. En hoe mooi het ook is, als publiek heb je maar beperkte interactie met het werk.
De Japanse opera The End van Keiichiro Shibuya is van geheel andere orde. Gladde elektronische muziek en een virtueel karakter. De niet bestaande Hatsune Miku in een vocaloid-opera, een muziekstuk gebaseerd op software van een Japans bedrijf. Het publiek kijkt naar hologrammen en projecties. Gelikter kan niet, inhoudelijker wel.
En dan is er nog het algoritme-gebaseerde werk van Annie Dorsen: Yesterday, Tomorrow dat op 4 juni de wereldpremière beleefde. Een op evolutionaire biologie gebaseerd algoritme verandert langzaam en zonder vooropgezette route het liedje Yesterday van The Beatles in Tomorrow uit de musical Annie. De zangers weten niet van tevoren wat ze gaan zingen, maar krijgen live de bladmuziek gepresenteerd. Het is het meest abstracte werk van deze drie.
Stuk voor stuk zijn het werken die grenzen verkennen en die niet in een analoge setting gemaakt hadden kunnen worden. Toch bekruipt me het gevoel dat Stelarc zo’n 20 jaar geleden een stuk radicaler was met zijn algoritmes. Het was zijn extreme lichamelijke aanwezigheid die zijn werk zo confronterend maakte. De aanwezigheid van ‘echte mensen’ in de werken van Van der Aa en Dorsen maakte hun werk ook een stuk interessanter dan dat van Keiichiro Shibuya.
Het is moeilijk te voorspellen waar digitale kunst zich heen zal bewegen. Ik denk dat Joris Weijdom gelijk heeft als hij zegt dat lichamelijkheid terug is. Maar misschien heb ik door zijn filmpje van Ping Body ook gewoon heimwee naar de rare, spannende beginperiode.