Even leek het er vrijdag 16 oktober op dat Leila Josefowicz een toegift zou geven, maar die bleef uit. Het publiek in het uitverkochte Concertgebouw had haar minutenlang toegejuicht voor haar fenomenale vertolking van Scheherazade.2, het tweede vioolconcert (of derde, als je Dharma at Big Sur voor zessnarige elektrische viool en orkest meerekent) van John Adams, die zelf het Koninklijk Concertgebouworkest dirigeerde. Nadat ze samen vier keer de hoge trap op- en afgestegen waren, gaf Adams zijn lievelingsvioliste een dankbaar kusje op de wang. Zelf bleef hij bescheiden op de achtergond en liet hij ook de orkestmusici ruimhartig delen in het applaus.
De enthousiaste bijval voor de Amerikaanse Josefowicz was terecht. Zij vertolkte de uiterst zware en virtuoze solopartij in dit vijftig minuten durende stuk uit haar hoofd, met een uitzonderlijke beheersing van de materie. Opgejaagd door ‘mannen met baarden’ geselde ze in snelle fortepassages als een furie de snaren van haar instrument. Haar stoere houding riep beelden op van een cowgirl die onverschrokken een rodeostier te lijf gaat. Toch bleef haar toon loepzuiver, zonder dat ze ook maar één keer bij hoefde te stemmen.
Empowered woman
Josefowicz was de gedroomde ‘empowered woman’, die Adams voor ogen had toen hij dit concert componeerde. Scheherazade.2 is geïnspireerd op de gelijknamige heldin uit de Sprookjes van 1001 nacht, die weet te ontsnappen aan de moordlust van haar echtgenoot door hem elke nacht een spannend verhaal te vertellen. Adams keek verder dan het exotisme. Getroffen door het alledaagse geweld tegen vrouwen besloot hij een moderne Scheherazade te scheppen, die zich niet door godsdienstfanaten laat ringeloren. Een soort update, vandaar de softwareachtige titel.
Hoe loffelijk dit streven ook is, geheel geslaagd is Scheherazade.2 niet. Hoewel Adams beweert geen gedetailleerd verhaal te willen vertellen, laten de titels van de vier delen (‘Pursuit of the True Believers’, ‘Scheherazade and the Men with Beards’) weinig aan onze verbeelding over. Ook in zijn vlotte, mondelinge toelichting liet hij er geen twijfel over bestaan dat de jonge heldin belaagd wordt door zeloten, met expliciete verwijzingen naar achtervolgingen en terdoodveroordelingen. Zo reduceerde hij ongewild zijn stuk tot begeleidingsmuziek.
Eigen signatuur ontbreekt
Maar ook zonder uitleg maakte Adams’ ‘dramatische symfonie’ de indruk gecomponeerd te zijn ter begeleiding van een verhaal. Woeste uitbarstingen en schrijnend dissonante samenklanken van het orkest worden gepareerd door angstig opgejaagde partijen van de viool. Bijna de gehele vier delen lang heerst een opgewonden sfeer, slechts af en toe doorbroken met mooi verstilde passages waarin de soloviool breekbare lijnen spint, begeleid door sensueel getinkel van een cimbalom. Dergelijke momenten zijn echter schaars en uiteindelijk is het stuk te eenvormig om de aandacht vast te houden.
Datzelfde geldt voor de Dr. Atomic Symphony, die Adams voor de pauze dirigeerde. Gedestilleerd uit zijn opera Dr. Atomic heeft ook dit orkestwerk een sterk Hollywoodgehalte. Adams is een begenadigd orkestrator, en de trompetsolo over de aria ‘Batter my Heart’ is van een meeslepende schoonheid, maar er zijn te weinig rustmomenten waarin zulke memorabele melodieën kunnen opbloeien. De muziek lijkt daarbij te veel op reeds bestaande meesterwerken en ontbeert een eigen signatuur. Geef mij maar de ‘oude’ Adams van opera’s als Nixon in China en The Death of Klinghoffer, waarin hij succesvol het minimalisme aan een mahleriaanse klankwereld koppelde.