Het eerste weekend van oktober vonden in Maastricht de Nederlandse Dansdagen (NDD) plaats. Zoals Ruben Brugman al rapporteerde, worden daar voor de danswereld belangrijke prijzen uitgereikt. Maar de Dansdagen lijken vooral bedoeld ter promotie van de Nederlandse dans, meer dan dat ze een kritische evaluatie of artistieke opsteker zijn.
Tijdens de Dansdagen geen pittige toespraak over de Staat van de Dans zoals bij het Theaterfestival. Dit festival biedt vooral producenten en beleidsambtenaren, (internationale) programmeurs en danskunstenaars een uitstekende gelegenheid om in bourgondische sfeer te netwerken. Daarnaast zet NDD in op het betrekken van een breder publiek bij de actuele stand van zaken in de Nederlandse dans. “Dans in al zijn definities doet mee”, zo vermeldt de website.
Breder publiek betrekken… bij wat?
Deze voor de polder typische horizontale benadering wordt echter al jaren vertaald in een strikte hiërarchie. Tijdens het Gala op zaterdagavond laten de grote gezelschappen recent uitgebracht repertoire zien en worden de Zwanen uitgereikt. Op vrijdagavond worden de middengroepen en het ‘moderne’ repertoire gehuldigd, terwijl overdag en in de nachtelijke uren op kleine podia verspreid door de stad de onafhankelijke, meer experimentele of alternatieve dansproducties en -projecten geprogrammeerd staan.
Deze indeling naar financiële draagkracht en positie op de subsidieladder zorgt ervoor dat er weinig terechtkomt van het voornemen om een breder publiek te laten kennismaken met actuele artistieke ontwikkelingen. Niet dat er in de kleine zalen geen ‘gewoon’ publiek komt, maar de grote podia en de beste time-slots zijn vergund aan die producties die toch al door het land toeren en qua artistieke uitdaging vaak weinig te bieden hebben. De avonden in de grote zaal zijn vooral gericht op bevestiging van de status-quo.
Voor mij reden om dit jaar het grote podium helemaal te laten schieten. Na jarenlang de onderdompeling in esthetische formules van gezelschappen als NDT, Nationale Ballet, Scapino, Introdans, Conny Janssen Danst, Ann van den Broek of Club Guy&Roni te hebben genoten, vond ik het dit jaar welletjes. Ik beperkte mij tot twee ‘nachtvoorstellingen’: Senses van Loïc Perela en Ode to the attempt van Jan Martens, waarover morgen meer.
Maar is er wel een alternatief?
Aan de andere kant, zoveel alternatief Nederlands dansrepertoire voor de grote zaal is er nu ook weer niet. Door het wegbezuinigen van de productiehuizen en de kortingen die de vlakke-vloertheaters te verwerken kregen, is de doorstroom naar het grote podium uiterst problematisch geworden. In Nederland werkende choreografen zijn sowieso al erg gefocust op de kleine zaal, en dat niet per se uit artistieke overwegingen. Het is in het vlakke-vloercircuit dat dansmakers als Ann van den Broek, Guy Weizman en Roni Haver of Nicole Beutler zich vaak meer dan tien jaar lang met steeds nieuwe producties hebben moeten bewijzen, voordat zij tot de grotere podia met een breed publiek werden toegelaten.
Vicieuze cirkel
Er is een vicieuze cirkel ontstaan die de dans niet ten goede komt en die in de programmering van de Dansdagen wordt bevestigd. Experiment en nieuwe visies dringen nauwelijks – of tergend langzaam – door tot het gevestigde circuit van de grote podia, met ICKamsterdam als grote uitzondering. Het brede publiek krijgt al tientallen jaren min of meer hetzelfde voorgeschoteld. Dansmakers met een alternatieve visie worden niet uitgedaagd of aangemoedigd om werk te ontwikkelen op een schaal die bij de schouwburg past.
De stokoude jaren ’80-indeling in eerste, tweede en derde circuit is in de dans nooit weggeweest. Het is een voorbeeld van gettovorming: grote zaal is mainstream – kleine zaal is experiment. Als je dat dan meer dan 30 jaar volhoudt, en zelfs tijdens de eigen Dansdagen niet durft te doorbreken, dan moet de boel wel stagneren.
Waar dan wel?
Een ‘breed’ publiek wordt momenteel maar op drie plekken met enig dansexperiment geconfronteerd: Julidans, Holland Festival en het Stedelijk Museum. Dat zijn gevestigde instellingen die ondanks de subsidieperikelen hun bemiddelende verantwoordelijkheid nemen, zowel richting publiek en als richting kunstenaars. Voorheen droeg ook Festival de Internationale Keuze van de Rotterdamse Schouwburg hieraan bij, maar na het vertrek van Annemie van Ackere en nieuwe bezuinigingen in Rotterdam heeft dat festival zijn voortrekkersrol nog niet hervonden. Schouwburgen in Breda, Maastricht, Utrecht of Amsterdam doen ook hun best, maar van structurele aandacht voor vernieuwend werk is geen sprake.
Van oudsher was Springdance in Utrecht het Nederlandse festival waar inter- en nationale ontwikkelingen op dansgebied in samenhang getoond werden. Na de samenvoeging met Festival a/d Werf in Spring ondervond de nieuwe directeur Rainer Hofmann echter hoe moeilijk het was om hedendaagse makers in Nederland te motiveren een grote-zaalproductie af te leveren.
Size matters
Hofmann lobbyde succesvol voor een speciale subsidieregeling, Size Matters, die makers als Nicole Beutler of Jan Martens een extra financieel zetje geeft in de richting van het grote podium. Beutler, die met Shirokuro (gecoproduceerd door het Holland Festival) eerder een zeer succesvol grote-zaalproject afleverde, struikelde afgelopen mei tijdens Spring over een adaptatie van haar werk ECHO voor de grote zaal. Tijdens de Nederlandse Dansdagen liet ze echter een nieuwe adaptatie zien, ditmaal van haar voorstelling The Garden. Tijdens Spring 2016 gaat zowel van haar als van Jan Martens een grote-zaalvoorstelling in première.
De Dansdagen boden eerder ICKamsterdam de gelegenheid om de samenwerking met Opera Zuid in The Soprano’s in première te laten gaan. Het NDD zondagmiddagprogramma in het Vrijthof draagt zo vaker bij aan licht experimentele tendensen in het veld.
Prijs van de Nederlandse Dansdagen Maastricht
Een ander element van hoop is de Prijs van de Nederlandse Dansdagen Maastricht, wat mij betreft de enige prijs die er echt toe doet, met dit jaar sterke nominaties: Arno Schuitemaker, Amos Ben Tal en Loïc Perela. Perela won. De prijs investeert in de ontwikkeling van een choreograaf én toont die ontwikkeling tijdens de volgende editie van de Dansdagen. Het heeft choreografen als Muhanad Rasheed, Erik Kaiel of Giulio D’Anna een belangrijke push gegeven. Maar wel in één richting: de kleine zaal.
Het Nederlandse subsidie- en productiesysteem stuurt dansmakers al jaren zodanig in hun groei dat diegenen die het volhouden vaak verleid worden tot het produceren van werk volgens voorspelbare formules. En dan wint de koopman het. Hopelijk toont het avondprogramma van de Dansdagen volgend jaar ook nieuwe visies en experimentele ideeën. En lokt het voor de dans zo zwaarwichtige prestige ook eens naar de kleine zaal.