Klinkende Alchemie, zo heet de kloeke bundel die muziekpublicist Maarten Brandt (1953) onlangs uitbracht. Deze telt 715 pagina’s, inclusief illustraties en uitgebreide index. In 98 artikelen ontvouwt Brandt zijn visie op muziek en muziekprogrammering. Hij droeg het fraai vormgegeven boek op aan de door hem bewonderde Marius Flothuis, jarenlang programmeur van het Concertgebouworkest. Diens erven ontvingen een eerste exemplaar tijdens de presentatie in de NTRZaterdagMatinee van 6 oktober j.l.
Kees Vlaardingerbroek, artistiek leider van deze omroepserie schreef het ronkende voorwoord. Hij prijst Brandts ‘onfeilbaar gevoel voor kwaliteit’ en zijn ‘vermogen daarover uiterst beeldend te spreken en te schrijven’. Voor Brandt lijkt muziek inderdaad zijn raison d’être, waarover hij gevraagd en ongevraagd zijn ongezouten mening ventileert. Hij adviseerde bekende dirigenten en orkesten en publiceerde het veelgeprezen Wegen naar Boulez, een bundel gesprekken met Pierre Boulez. Ik stelde hem negen vragen over Klinkende alchemie.
Vanwaar de titel ‘Klinkende alchemie’?
Alchemie is van oudsher een spirituele richting die haar beelden ontleent aan de scheikunde, maar waarvan diezelfde beelden een strikt overdrachtelijke betekenis hebben. Een van de uitgangspunten is de omzetting of transformatie van onedele in edele metalen. Van het laagste metaal – lood – in het hoogste: goud. Die metalen staan voor fasen van bewustzijn. Ze belichamen in feite een ontwikkelingsproces vanuit een crisissituatie via catharsis (reiniging) naar dieper en hoger inzicht ofwel verlichting.
Verlichting
Die ontwikkelingsgang is op alle grote kunst van toepassing, om het even of dit muziek, literatuur of beeldende kunst betreft. Verlichting is in mijn opvatting iets overstijgends, omdat het de mens met iets in contact brengt dat zijn bewustzijn tot dan te boven ging.
Om me nu tot muziekstukken te beperken, al die werken uit de muziekgeschiedenis die er echt toe doen, onverschillig of die nu door Monteverdi, Bach, Mozart, Beethoven Debussy, Boulez, Carter, Stockhausen of wie dan ook zijn gecomponeerd, brengen wie daar voor open staat op een hoger plan. Vandaar de titel Klinkende Alchemie
In veel artikelen ageer je tegen de gangbare programmering van symfonieorkesten en concertseries. Wat is daar volgens jou mis mee?
Eigenlijk, op enkele hoge uitzonderingen na, alles. Bij de gangbare programmering gaat het tegenwoordig doorgaans minder en minder over combinaties van stukken, maar over de stukken zelf. Terwijl die verschillende combinaties de meerwaarde van een programma bepalen. Zoals oud artistiek directeur van het Residentie Orkest, wijlen Piet Veenstra, het treffend formuleerde: “Als een programma uit drie werken bestaat die in de juiste volgorde aan bod komen is het programma als geheel in feite het vierde stuk.”
Kruisbestuiving
Juist door een boeiende confrontatie van bekende en onbekende composities uit diverse tijdperken ontstaan verrassende kruisbestuivingen, waardoor geheimen aan de oppervlakte komen die onder andere omstandigheden nooit aan het daglicht zouden treden. Hier geldt het aloude adagium dat het geheel méér is dan de optelsom van de delen. Veel dirigenten en programmeurs menen dat het voldoende is om, pakweg, drie meesterwerken ten gehore te brengen zonder zich te bekreunen om de volgorde waarin dat gebeurt.
Ik herinner me een concert waarop een wereldberoemde dirigent en een dito orkest achtereenvolgens Debussy’s La Mer, Ravels Tweede suite uit Daphnis et Chloé en Stravinsky’s Le sacre du printemps vertolkten. Welnu, het werkte voor geen meter. Waarom? Omdat de stukken in kwestie hetzelfde ‘soortelijk gewicht’ hadden en elkaar qua spanning uitschakelden.
Eerbetoon aan Marius Flothuis
Je droeg je boek op aan Marius Flothuis. Waarom hij?
Marius Flothuis was een zeer veelzijdig man. Componist, musicoloog en voorts hoogleraar aan het Instituut voor Muziekwetenschap aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. En – voor mij het belangrijkst – een van de beste artistiek leiders ooit. Hij was een echte dramaturg, met een ultiem hoge opvatting van het metier. Iemand die een integrale en veelkleurige programmering nastreefde die we tegenwoordig eigenlijk alleen nog aantreffen bij de NTR ZaterdagMatinee.
Door niet alleen het optreden, maar ook de nadien (en feitelijk tot op de dag van vandaag) gedane uitlatingen van de ‘Notenkrakers’ (met Reinbert de Leeuw voorop) is zijn erfenis ondergesneeuwd geraakt en groeit er nu een generatie op die in de verste verte geen benul heeft van de betekenis van Flothuis. Hij liet Hans Rosbaud al begin jaren zestig onvergetelijke concerten dirigeren met muziek van Beethoven tot Boulez, evenals nadien ook Ernest Bour. Hij ook wist Haitink te bewegen tot het vertolken van een ongekend breed repertoire, met een enorm aandeel aan Nederlandse muziek.
Flothuis haalde bovendien, weliswaar op instigatie van Rosbaud, de toen jonge Pierre Boulez naar Nederland. Die had destijds al wel als componerend beeldenstormer naam gemaakt, maar nog niet of nauwelijks als dirigent. Het Concertgebouworkest speelde onder Rosbaud trouwens ook voor het eerst diens muziek in ons land, in de vorm van twee delen uit Pli selon pli.
De programmering van Flothuis was wars van onverschillig welke segmentering en werd getypeerd door een naadloos samengaan van alle genres, stijlgebieden, eeuwen en muzieksoorten. Iets wat vandaag de dag bijkans geheel ondenkbaar is, nogmaals met hoge uitzondering van de ZaterdagMatinee.
Segmentering
De uitvoeringspraktijk van symfonische muziek staat volgens jou onder druk. Waar wijt jij dat aan en zie jij een oplossing?
Natuurlijk allereerst aan de politieke omstandigheden, hoewel het niet eerlijk is dit alleen daaraan te wijten. De symfonieorkesten in den brede hebben zich, een enkele uitzondering daargelaten, al veel te lang te weinig bekommerd om hun artistieke legitimatie. En wat méér is: door de – op zich genomen noodzakelijke – vernieuwingen op het gebied van de historiserende uitvoeringspraktijk en ensemblecultuur te veel het gras voor de voeten laten wegmaaien.
Nogmaals, die innovaties waren op zich noodzakelijk, maar tegelijkertijd heeft dit tot een segmentering van de repertoiregebieden geleid en daarmee tot tal van deelpublieken: één voor oude muziek, een ander voor klassieke muziek en weer een ander voor hedendaagse muziek. Alsof dat gescheiden werelden zijn! Niets is minder waar. De traditie is een gestage ontwikkeling waarbinnen alles met alles samenhangt. Daarom is het in principe onjuist om op een en dezelfde avond alleen maar Beethoven, Kurtág, Mozart, Andriessen of Mahler te horen.
Wat me weer terugbrengt bij eerdergenoemde combinaties. Want wat wil het geval? Door de Sacre is Beethovens Zevende symfonie een ander stuk geworden, door Schönbergs Erwartung luisteren we met nieuwe oren naar Bruckners Negende, door Hartmanns Zesde en Zevende symfonie wordt Bachs Derde Brandenburgse concert opeens een ander stuk, en zo voorts en zo verder. Dat besef moet terugkeren bij de artistieke leidingen van onze symfonieorkesten wil de symfonische sector niet in een sterfhuisconstructie belanden. – Waar we nu al niet ver meer van zijn verwijderd.
Neo-liberaal fundamentalisme
Sterker dan ooit zijn wij ten prooi aan een neo-liberaal fundamentalisme, met voormalig staatssecretaris Halbe Zijlstra als ultieme exponent. Hij huldigde het dogma dat de vraag allesbepalend moet zijn en dat dus louter daarop moet worden ingespeeld. Terwijl kunst, in casu klassieke muziek, in de ruimste zin van het woord er juist voor is mensen uit te dagen om vragen te gaan stellen.
Vragen die in intrinsieke zin wortelen in de grote existentiële problemen van ons bestaan en dit ver voorbij de waan van de dag. In dat opzicht raakt grote kunst en dus ook muziek aan het transcendente, het religieuze (dit laatste niet op te vatten in de beperkte godsdienstige maar meest ruime betekenis van het woord, dus in termen van het ‘religare’, het verbinden). Niet voor niets noem ik de ideale dramaturg in de epiloog van mijn boek dan ook een soort pastorale zielzorger.
Klassieke muziek in het algemeen lijkt juist te floreren, gezien de talloze nieuwe festivals en concertseries. En een tv-programma als Podium Witteman is uitermate populair.
Wat is floreren? Ja, de bekende werken staan in de schijnwerpers, maar dan wel middels een presentatie die met recht populistisch mag heten. Ik herinner me nog als de dag van gisteren een interview van Witteman met Ed Spanjaard over Boulez. In het voorgaande gesprek had hij Sjostakovitsj geprezen omdat deze, in tegenstelling tot Boulez, wel goed in het gehoor liggende muziek schreef.
Klassieke muziek als vermaak
Dat toontje, dat tendentieuze, dat absoluut vijandige ten aanzien van alles van wat maar iets meer beroep doet op de luisteraar om zich in te spannen! Ik haat dat. Het is een tendens die zo ver gaat dat ook die klassieke muziekprogramma’s in diepste wezen op weinig meer neerkomen dan louter vermaak.
Daarmee wil ik absoluut niet beweren dat het geen goede zaak zou zijn om moeilijke onderwerpen als Boulez, Andriessen, Schönberg, Lutoslawski en noem maar op toegankelijk te brengen, maar dat is iets anders dan het onderwerp verdacht om niet te zeggen belachelijk te maken. Wat juist nodig is, en daar schort het ernstig aan, is het uitdagen van de luisteraar zich te openen voor wat verder van zijn of haar bed ligt. In de wetenschap dat het zich daarvoor moeite getroosten het leven rijker, dieper en zinvoller maakt. Dat laatste is in ons land verder dan ooit te zoeken.
Dit in tegenstelling tot voorheen. Ik denk hierbij aan Ton Hartsuikers radioprogramma Musica Nova en het tv-programma Reiziger in muziek. En niet te vergeten, een van de schaarse uitzonderingen van vandaag, de interviews die jij zelf afneemt, Thea. Een van de weinige andere goede uitzonderingen is de concertserie op de vrijdagavond in TivoliVredenburg, die wordt getypeerd door een toegankelijke en toch verrassende programmering. Met – heel belangrijk – ook aandacht voor Nederlandse muziek, die verder bij verreweg de meeste orkesten door afwezigheid schittert. De ZaterdagMatinee noemde ik al.
Nederlandse muziek onbemind
Hoe verklaar je die geringe liefde voor Nederlandse muziek? Ligt het misschien niet gewoon aan haar kwaliteit?
Ik heb hier geen verklaring voor, behalve die van de houding van een klein land dat meent dat aan gene zijde van het hek het gras per definitie groener is en dat wat van ver komt altijd lekkerder is. Naar mijn bescheiden mening wordt er bij ons gemiddeld genomen zeker niet minder goed gecomponeerd dan elders en met die opvatting bevind ik mij in goed gezelschap. Men leze er in het boek mijn interview met Ernest Bour maar op na. Hij was geen geringe autoriteit en bovendien een man met een gigantische repertoirekennis, die notabene Matthijs Vermeulen tot de grootste symfonici van de 20e eeuw rekende.
Overigens was het opnieuw Marius Flothuis die, wanneer hij met een buitenlandse dirigent ging lunchen, deze steevast enkele Nederlandse partituren meegaf met het verzoek die eens goed te bekijken. Tal van buitenlandse dirigenten hebben dan ook Nederlandse muziek met het Koninklijk Concertgebouworkest uitgevoerd: Rosbaud, Boulez, Jochum, Kondrashin, Chailly en zelfs Jansons (ook al was dat geen eclatant succes).
Heeft Nederlandse muziek internationale statuur? Ik zou zeggen van wel, ook al lopen de meningen daarover uiteen. Zeker Alphons Diepenbrock, Willem Pijper, Matthijs Vermeulen. Of de zeer ten onrechte enorm verguisde Jan van Vlijmen: zijn Quaterni-cyclus – de grootste Nederlandse orkestmuziek sinds Vermeulen – verdient beslist internationale aandacht! Ik denk verder aan Tristan Keuris (menigmaal door Porcelijn ver buiten onze landsgrenzen vertolkt) en (Louis) Andriessen. En niet te vergeten Ton de Leeuw en Otto Ketting. Kettings Time Machine beleefde indertijd een record aantal internationale uitvoeringen, maar nu wordt geen noot meer van hem gespeeld.
Sjostakovitsj: doodgespeeld
A propos Sjostakovitsj, je noemt o.a. diens ‘Zevende Symfonie’ leeghoofdig. Waarom?
Over smaak valt niet en dus wat mij betreft altijd te twisten. Sjostakovitsj behoort tot de meest doodgespeelde componisten van tegenwoordig. Zijn werk wordt door de orkesten in binnen- en buitenland dankbaar gebruikt als alibi om maar niet echt vernieuwende twintigste-eeuwse muziek te hoeven uitvoeren.
De Zevende symfonie is inderdaad de top van leeghoofdigheid. Het eerste deel is een smakeloze imitatie van Ravels Boléro en de overige delen doen daar qua onbenulligheid niet echt voor onder. Ik moet Boulez gelijk geven: Sjostakovitsj is ‘bad Tchaikovsky’. Sommigen zien in Sjostakovitsj een opvolger van Mahler. Maar dat is kolder, want hij komt daar in de verste verte niet bij in de buurt. Voor één noot uit Mahlers Negende geef ik zonder de geringste aarzeling het volledige oeuvre van Sjostakovitsj cadeau.
Schaars aandeel componerende dames
Sjostakovitsj was gelieerd aan Goebaidoelina en Oestvolskaja. Zij zijn de enige componerende dames die in je boek genoemd worden, elk met één enkel stuk. Wat is hiervan de reden?
Geen enkele. Ik heb nu eenmaal weinig over vrouwelijke componisten geschreven, maar bewonder sommigen in hoge mate. Tot hen behoort zeker Sofia Goebaidoelina en nog meer Kaija Saariaho, die ik als een van de grootste componisten van dit ogenblik überhaupt beschouw. Neem alleen al Orion (2002), een orkestwerk dat zowel qua inhoud als instrumentatie op één lijn staat met het beste van bijvoorbeeld Henri Dutilleux en Witold Lutoslawski.
Oestvolskaja vind ik daarentegen het meest verschrikkelijke wat ik in mijn leven heb gehoord, maar dat staat volledig los van haar vrouw-zijn. Van die hype indertijd heb ik nooit iets begrepen, of het moet de sensatie rond haar persoon zijn. Trouwens over mannelijk of vrouwelijk gesproken, die discussie vindt ook in toenemende mate in de dirigentenwereld plaats. Ik ben van mening dat die tamelijk nutteloos is. Het gaat uiteindelijk om slechts één ding en dat is of een componist of dirigent talent heeft.
Mozart, Webern en Carter in abonnementsconcert
Op de bijgevoegde cd staat de registratie van een concert van het Concertgebouworkest uit 1970. Met de ‘Gran Partita’ van Mozart naast de ‘Orkestvariaties’ van Webern en het ‘Piano Concerto’ van Elliott Carter. Wat is voor jou het geniale van deze combinatie?
Het geniale is allereerst dat het om een ‘gewoon’ abonnementsconcert ging en dus niet om een aan eigentijdse muziek gewijde serie. Verder gaf het orkest binnen dit specifieke programma ensemblemuziek ten beste. Niet alleen in de vorm van de Gran Partita vóór de pauze, maar ook in die van de Orkestvariaties van Webern – waarin het symfonieorkest vrijwel van begin tot eind opereert als een wijdvertakt ensemble.
Bij Carters Piano Concerto is bovendien, naast de solist, sprake van een symfonieorkest en een concertino (ensemble) van solo-instrumenten. Zo is het symfonieorkest zowel een bron van gigantische tutti-explosies als van eerder ensembleachtige exercities. Als ergens de kritiek van de ‘Notenkrakers’ mee werd gepareerd dan bij uitstek met dit programma.
Maarten Brandt: Klinkende alchemie
1e druk, oktober 2018
Uitgeverij Nieuwe Druk ISBN 9789492020260
Hardcover, 715 pagina’s, geïllustreerd, met index